IISG

Marten aan huisgenoten (familie), 27 februari 1898 (Troelstra-archief inv.nr. 366/65-66)

Dit kunt gij hen bekend maken, die u daar naar hebben gevraagd, met de mededeeling er bij, dat men mij voor het ondergane leed, door bedoelden ondervonden, als eene geplukte gans in de maatschappij schopt, dat ik dan wel zelf, alles breedvoerig zal publiceeren; noch meer dan ik reeds geschreven heb.
Doch indien ik voldoende vergoeding daarvoor ontvang, reken ik alles afgedaan!!
En ik geef, zoowel 't geen ik weet, als of wat ik daarover geschreven heb, aan de prooi der vlammen over. [Nu moet gij, als ge komt, of als ge eerder schrijft, mij ook bekend maken, indien ge het weet, of die beide vreemde heeren ook bij Keimpe en Wiebren zijn geweest. Vrijdag, nadat jelui ons bezocht hadden, zijn er twee vreemde heeren bij mij geweest in gezelschap van de Adjunct directeur. Wat ik uit het bezoek van deze heeren denken moet weet ik niet, want zij hebben mij naar de gevangenis aangelegenheden niet gevraagd. Zij hebben mijn werk (naaiwerk) bezien. Die jonge mijnheer dat was eene gulle aanvallige man. Hij had van voorkomen wel wat mijnheer Bergsma burgemeester van 't Bildt, doch deze was het niet. Hij zei tegen mij, dit is nou Marten he. Ik antwoordde toestemmend. Hij zei: jou hebt goed onthouden Marten, jou ziet er goed uit.

top