IISG

Marten aan huisgenoten (familie), 5 juni 1898 (Troelstra- archief inv.nr. 366/59-60)

te vertrouwen, waarvoor zij (de bekl. dingen) aanvoerden die dan weer onderzogt moesten worden. Maar dat liegt de A.G. zoolang hij leeft. Hadt hij eerlijk geweest, dan had hij gezegd: wij hadden nooit de middelen om tot eene veroordeling over te gaan. Maar na lang scharlen heeft men een geschikt rappalie op geschommeld die zich zoo wilden verhuren dat men tot een veroordeeling kon overgaan; waarvoor men Sj Riepstra als het stokpaardje No 1 heeft uitgekozen.
Gij moet weten zuster dat met eerste zitting de (getuige) Iemkje Jansma [doorgestreept: in de wachtkamer] tusschen een brigadier der marrechouzee en rijksveldwachter in staan die telkens tegen haar fluisterden. Dan moet gij weten wat de C. van politie heeft uitgehaald met deze en gene personen, dan zult gij mij niet van overdrijving beschuldigen wanneer ik zeg: van een waar schelmstuk! Volgens een schrijven van J. Hepkema redacteur van het Herenveense advertentieblad, hebben wij onze onschuldige gevangen zitting te danken, aan het beleid van de Commissaris van politie te Leeuwarden de heer Augustinus Primus Heg. Dit moet een man zijn de eenige in zijn soort. deze moet eene macht uitoefenen hier in omstreken gelijk Jan De Wit in zijn tijd.
En wat het hernieuwde onderzoek betreft, hoort men niets meer van. men hoort niet dat er perzonen worden verhoord, en ook niet, dat het verhoor is gesloten. Van 's rechters zijde krijgt men ten antwoord, wat ik u boven heb vermeld. En zuster A als ik thuis kom zal ik mij laten photograveeren en u een copie van mijne corpus en knikker zenden. Men heeft mij weer een zak met versch troo gegeven, en ik zal de tijd noch wel hebben die wat plat rollen. Gij zult zien dat ik de andere voor zuster K en moeder moet gebruiken.

top