IISG

Marten aan huisgenoten (familie), zonder datum [jan. 1898] (Troelstra-archief inv.nr. 366/57-58)

Welnu het is nu Vrijdag volgens de datum twee Jaar geleden dat het volk in Beetgum te hoop liep den dag toen de moordadige stroppen voor ons op het burou van Politie, door den stroppen vlechter den heer Heg, zijn in elkaar gevlochten. En 17 volle maanden is het geleden, dat het overtuigende bewijsstuk, de bewuste dieven lantaarn zijn herkomst heeft aangewezen. En nu zuchten nog reeds de onschuldigen in de kerker. Bij wie komt dan niet een gevoel van minachting op voor de justitite, die nu eerst, na krachtig volksprotest en aanklacht der moeder de zaak aan een behoorlijk onderzoek heeft onderworpen? Thans ziet zij dat ze moet, wil ze zich niet aan grooter minachting prijsgeven.
Maar o ware die lantaarn niet verloren geweest door de daders (die in 's heeren oogen niets bewijst) waardoor de daders genoodzaakt waren hun misdrijf uit te leggen, wat waren wij dan nog veel ongelukkiger geweest! Wij hadden gerust (zonder mis) de afschuwelijke zware straf van twaalf elf en ses jaren moeten ondergaan! Denk eens aan, al twee jaren reeds, (en wie weet hoe lang nog) en dat in de grootste onschuld! Moet men dan niet sidderen, bij de gedachte, aan de bovengenoemde jaren? Wat vaders, moeders, zusters, broeders blijft het harte koud bij die gedachte? Zou dat der heeren regters koud blijven? Als ik de onverschillige ijskoude houding en antwoorden na gaan, dien ik wel van hun ontvangen heb, dan zeg ik ja! Het kan ook zijn dat het de verstokte eigenwaan is, dat hen de harten doet bevriezen.

top