Zeer geachte Moeder, Zuster, broeder, neefje en belangstellenden; ik deel u bij dezen mede, dat ik zeer wel ben; en doe u daarbij de beste wenschen in het nieuwe jaar. Ik voor mij ga het jaar 1898 even moedig in en door, als ik de twee achter mij liggende jaren zijn in gegaan. En ik hoop en vertrouw, dat ook gij bovengenoemden met dezelfden moed bezield zult zijn. Veel is er u moeder over uw grijze haren gewaaid in de negentiende eeuw; ook dit moest u treffen, dat men drie uwer zonen op laaghartige wijze van uw zijde opligte, niet alleen, maar op schurkachtige manier in de gevangenis sleurde; zonder dat daar, waarvan zij werden beschuldigd, het wettig en overtuigend bewijs voor was geleverd. Gij zult dus de kelk tot den bodem toe moeten ledigen; welnu als het dan zoo zijn moet, neem de laatste bittere droppels in een teug weg, opdat men een zoetere voor u zal bereiden.