IISG

Marten aan huisgenoten (familie), 19 dec. 1897 (Troelstra-archief inv.nr. 366/53-54)

Ik zei dat jullie bij mij waart geweest, van uit den Haag. Hij vroeg mij waarom moeder en zuster daar waren. Ik zei: natuurlijk uit belangstelling. Ha! ha zei hij, dat heeft Troelstra gedaan, dat heeft Troelstra gedaan! Om meer indruk aan de zaak te geven. En, vroeg hij, wat hebben zij jou verteld? Ik zei, dat de minister had gezegd dat er geen andere weg op was, dan dat de getuigen moesten vervolgd worden. Welnu zei hij, daar heb je ook alles, ik heb de geheele zaak in de krant gelezen. Maar zei hij, de advocaat (zoo zal ik hem maar noemen) was daar niet op zijn plaats. Ik zoo - niet? Hij welneen het is daar de plaats voor de politiek maar niet voor rechtzaken, en daarbij, hij was er ook te laat mee, daar de aanklacht reeds was ingediend. Waarvan aan de regering kennis was gegeven.
En in Juni vroeg ik de Officier van J. hoe er nu door de rechtbank geen uitspraak wordt gedaan overeenkomstig de verklaringen die er waren afgelegd. Toen zei dezelfde OvJ. dat het een zaak was die de rechtbank niet meer aan ging, daar die reeds uitspraak en vonnis had gedaan; maar nu de regeering, en dat ze reeds in handen van de regeering lag. Deze gezegden zijn nu beiden van regtsgeleerden, de eene is ambtenaar van het Openbaarministerie, en de andere kanton R. in het kanton Leeuwarden. Toen die man bij mij weg ging zei hij, nou ik kom wel eens weer bij jou, hier wou hij zeker mee zeggen je bent hier voor het eerst nog niet weg. Ik weet eigenlijk niet wat ik meer schrijven zal. Is Alard Tho Dijkstra al weg? Of zou de CS Heg nog geen reisgeld voor hem hebben. Je moet mij nu maar gauw wat van de zaak schrijven, ik zie er alle dagen naar uit. Want als spreek ik soms, de steenen antwoorden niet. En dan kan ik soms tegen mij zelf beginnen te spreken, zonder dat ik daar erg

top