IISG

Marten aan huisgenoten (familie), 19 dec. 1897 (Troelstra-archief inv.nr. 366/53-54)

Hotel de houten lepel 19 Dec. 1897
Waarde moeder zuster broeder neefje en belang stellenden. Door dezen doen ik u te weten dat ik zeer wel ben, met mijn hartelijke wensch, dat ook gij allen monter moogt wezen.
Nou heb ik de ganschen week naar een brief uit gezien; daar gij hadt gezegd, er Zondag de twaalfden een te zullen schrijven. Ik begrijp dat er weer iets bijzonders is waar gij op wacht. Het is nu natuurlijk alle dagen iets nieuws. Welnu met verlangen zie ik naar dat nieuws uit. Maar wat er ook gebeuren moge, nimmer kan ik geloven, dat de getuigen voor meineedegers zullen worden gestraft. Ik begrijp maar niet dat de monnepolie die de R.C. met de getuigen speelde 10 April 96, dat de regters daar onkundig aan waren. Want als ik mijn hart uitstort, dan moet ik u bekennen, dat ik die vervolgerij voor een St Nicolaas beschouw, die toen klaar gemaakt is, toen de Minister bij mij is geweest. Maar enfen wij zullen zien. Zaterdag avond de elfden Dec. kreeg ik een maand commissaris bij mij. Tegen dezen begon ik over de interpelatie enz. Het bevreemde hem dat ik dat toen al wist, en vroeg mij de reden daar van.

top