IISG

Marten aan huisgenoten (familie), zonder datum [voorjaar 1899?](Troelstra-archief inv.nr. 366/55-56]

de vele blijken van belangstelling in ons lot, door hem ondervonden. D[omela] N[ieuwenhuis] verklaarde in zijn optreden te Amsterdam, dat elke zaak zoo licht tot eene partij werd; deze mag het niet worden, zoo zeide hij. Maar het is dat ik aan de houding van hem of hen kan bemerken, dat men wel degelijk hier eene partijzaak van wil maken. En ik geloof dat S Coltof en de zijnen de onrechtvaardige gevangenis zitting van ons, ook meer beschouwen voor een propaganda middel, dan voor een schending van het heilige recht. En het is of zij ons er half of heel voor willen opofferen, in dien dan maar de ware schuldigen er voor weg springen. Maar nu moet ik ook weer ronduit verklaren, dat ik er nooit een steentje toe zal bijdragen om anderen in de gevangenis te werpen; zoo ik niet zelf persoonlijk daar in betrokken was, of anderen onschuldig moesten boeten, tenzij ik de ware schuldigen kon aanwijzen. En dan zou ik ook niets onbeproefd laten, om de vrijheid der onschuldigen te erlangen. Ook schrijft gij dat men de vervolging van Alard begint te vreezen, of dat men Troelstra fiasco wil laten maken, en daarom onze getuigen te bewerken, om niet de waarheid te zeggen. Opdat die gehaatte Troelstra van zijn optreden geen succes zal hebben. Welnu Moeder en zuster alles wel overwogen, zou het mij niet verwonderen dat men daar al reeds mee bezig is.
Daar er mij onderhands te kennen is gegeven dat onze getuigen niet voor hunnen verklaringen

top