IISG

Vorige pagina | Volgende pagina
Marten aan huisgenoten (familie), 27 februari 1898 (Troelstra-archief inv.nr. 366/65-66)

Daar heb jou nu weer een heel relaas hopende dat dit van uwe kant vergoed wordt. Schrijf mij ook waarvoor R[echt] v[oor] Allen mij uitscheld indien het der moeite waard is. Daar zij zoo opbrullen schijnt mijne verdenking ongegrond te zijn, welnu dat zal mij genoegen doen. Wat dat schelden op mij aangaat trek ik mij evenwel niets van aan. Want men moet in oogenschouw nemen dat ik door dat vele beledigen, feitelijk niet meer te beledigen ben, ik ben er door heen! Is men nog steeds aan 't verhooren, of is misschien het onderzoek gesloten dat gij daarop wacht met schrijven? 't Spijt mij dat K niet meer verdiend, dan kan hij ook haast niets koopen. Hij kon wel wat op mijn kantien krijgen, indien het maar mocht. Ik heb ook wel niet zoo veel, maar toch wou ik hem nu wel 40 cent per maand afstaan; hij had het dan, die tijd dien wij hier noch blijven moeten, toch wat ruimer. Ik zal eens aan eenen maandcommissaris vragen of dit niet mag. Ik dacht dat zij uit Naarden ook nog verhoord wurre moesten n.m.l. Oege Stienstra en sergiant Boese of hoe hij ook maar heet. Er zal nu haast ook wel eens een eind aan komen. Als de instructie gesloten is, moet gij het ons doen te weten. Met verlangen zien ik er naar uit, dat die zware kerker deuren zullen worde geopend. Sjoerd Riepstra zal tegenwoordig ook wel eens naar de plé moeten. Het zal hem wel dwars in de maag zitten, hij meende zoo'n groot werk te doen. Maar zoo gaat het Sjoerd als de blinde, de blinde leidt; dan raken zij samen te water. Nu moet je mij ook schrijven, of de oude heer ook bij jou is geweest. Doen ook aan K en W mijne hartelijke groeten. Ook aan de vrienden en bekenden. Vooral ook aan Jan en Aafke Hendrik wanneer krijg ik eene mooie tekening van jou.
In afwachting u zoon en broeder M.W. Hoogerhuis

top