Leeuwarden 17 juli 1898
Waarde moeder! ik doe u door dezen te weten, dat ik mij wel bevind; en ik wensch u van harte beterschap. Ik had u gezegd zuster dat ik mijnheer zou vragen een brief aan Wiebren te mogen schrijven; en dat jelui dan niet een had te verwachten; indien dat werd toegestaan. Welnu ik heb dit gedaan: doch deze zei dat, dit volgens het regelement niet mocht; en, dat zulks noch wel een koninklijk besluit was. Hij raadde mij aan dit aan de maandcommissaris te vragen; doch verwachtte, dat het niet zou worden toegestaan. Enfin ik zal het probeeren. Gij zeidet dat het zoo vreemd was dat men hier geen brieven van vreemden mocht ontvangen; en dat dit nergens zoo was. Maar gij moet weten dat het de zwaarste gevangenis is hier te Leeuwarden en deze cellulaere waar Keimpe en ik in zitten, noch wel eene bijzondere.