IISG

Marten aan huisgenoten (familie), 5 juni 1898 (Troelstra- archief inv.nr. 366/59-60)

Leeuwarden 5 Junij 1898.
Waarde Zuster, zwager en kinderen
Ik deel u bij dezen mede dat ik gezond en wel ben, voor zoo ver ik weet Keimpe en Wiebren ook; en hoop dat ook dezen in gezondheid moogt ontvangen. Ik was allang voornemens jelui te schrijven maar ik weet dan ook haast niet wat ik je zal doen te weten. Gij begrijpt dat iemand, die tusschen vier kale muren, eene deur met ijzer beslagen, daar tegenover een venster met dikke ijzeren tralies zit, en daarboven daags eenmaal de vrije lucht (en als ik gelukkig ben) de zon ziet, dat zoo een niet veel nieuws heeft aan te brengen. Doch uit een brief van u aan Moeder geschreven (men had die bij de onze ingesloten) heb ik vernomen dat gij naar een uitzaagt. Gij zuster vraagt daarin o.a. maar als zij onschuldig ben, hoe kan men hen dan langer vast houden? Zie daar eene vraag die gij aan de Leeuwarder Justitie kunt doen, en zij zullen jou even wijs laten dan mij n.m.l. Jou moet maar goed werken dat is het beste wat jou doen kunt; dit is het laatste antwoord dat

top