Een socialisties propagandist in revolutionaire jaren
Biografie van Tjeerd Stienstra (1859-1935)
door Johan Frieswijk
De persoon van Tjeerd Stienstra duikt vrij plotseling op in de Friese arbeidersbeweging. Ineens is hij er, als spreker, propagandist, leider van stakingen in de veenderijen. Hij blaast met volle energie zijn partij mee in het orkest van de socialistiese agitatie in de hongerjaren 1892-'93, verdwijnt dan voor een jaar in de gevangenis, maar speelt in de volgende jaren onvervaard opnieuw een rol in de revolutionair-socialistiese beweging van het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. Om tenslotte even plotseling als hij was verschenen in het niets te verdwijnen.
Vliegen noemt hem 'een van die figuren, die een oogenblik op den voorgrond konden komen tijdens den zonderlingen vloed der beweging in de woelige jaren 1890-1893, doch de eigenschappen misten om duurzame aanvoerders te worden in den klassenstrijd.'1
Degenen die zich met de geschiedenis van de arbeidersbeweging in Friesland hebben beziggehouden, velden meestal een uiterst negatief oordeel over de persoon Stienstra. U. D. Hannema noemde hem zondermeer 'de vurige dweper met zijn opruiende taal'.2 En T. van der Wal kwam na een uitvoerige en zeer negatieve beschrijving tot de konklusie: 'Zijn optreden heeft de volksbeweging in Friesland geen goed gedaan'.3
Dergelijke oordelen komen in het algemeen neer op het volgende:
* Stienstra was een dweper, een demagoog, een fanatikus;
* hij sprak onlogies, wist zijn gedachten niet te ordenen, op zijn doen en laten was geen peil te trekken;
* hij was een opruier, een onverantwoordelijk element, een negatief iets in de beweging;
* hij had een zwak karakter en was uiterst labiel.
Het gaat hier om een verscherpte weergave van het beeld dat Vliegen in zijn Dageraad der volksbevrijding van Tjeerd Stienstra schetste: 'Stienstra was, in den gewonen zin van het woord, een slecht spreker. Hij was volstrekt niet in staat zijn hoorders eenig onderwerp duidelijk te maken of een argument op verstaanbare wijze voor te dragen. Maar hij bezat iets anders: Hij had een fanatieken kop, bleeke kaken, dweeperige oogen, in stem en gebaren iets van een boetprediker; iets over zich zooals we ons de monniken voorstellen die in de middeleeuwen rondtogen om ter kruisvaart op te wekken.'4 In tegenstelling tot de andere auteurs heeft Vliegen Stienstra en de periode waarin deze aktief was in de beweging meegemaakt, al kleeft aan deze beschrijving hetzelfde bezwaar als aan de andere portretten van revolutionaire en Vrije socialisten bij deze auteur. Vliegen heeft met de beweging in het noorden van het land bovendien weinig op en spreekt van 'de quasie-revolutionaire beweging' daar.5 Toch is zijn beeld interessant, omdat hij in een andere passage de kern van Stienstra's grote populariteit weet aan te geven: 'Hij droeg meestal op larmoyante toon verhalen van geziene ellende voor en pakte daarmede de vergaderingen. Eenig politiek inzicht, eenig verstand van Organisatie, eenige gave tot ontwikkeling der massa, bezat hij niet. Met hevig schelden op de heerschers en ruwen praat tegen den godsdienst, gaf hij den indruk van zeer revolutionair te zijn.'6
Het optreden van Tjeerd Stienstra in de arbeidersbeweging in Friesland in de jaren 1887-'96 droeg het karakter van de beweging in die jaren. Het was de periode waarin de arbeiders toestroomden tot een beweging die tot dan prakties alleen nog uit geschoolde werklieden bestond en die daarmee tot een massabeweging kon worden. De periode waarin de verbinding tussen de werkliedenbeweging met haar organisatoriese traditie en de spontane stakingsbeweging van de losse arbeiders tot stand kwam binnen de Sociaal-Democratische Bond. Tjeerd Stienstra werd een van de leiders van de losse arbeiders - hoewel hij niet tot hen behoorde - die lijn wist te geven aan deze beweging. Als spreker verwoordde hij de verlangens en ideeën die onder deze groepen leefde. Hij was een van de weinigen die zich hun lot aantrokken en hun levensomstandigheden kenden. Hij heeft zich met zijn volledige persoonlijkheid ingezet om onder hen in en buiten de stakingen vakorganisaties tot stand te brengen. In dat opzicht is het oordeel van Vliegen, dat elke periode - hoe kort ook - in de ontwikkeling van het socialisme zijn eigen soort leiders meebrengt juist. Stienstra was een van die revolutionaire arbeidersleiders.
Wanneer van Stienstra iets positiefs wordt gezegd, gebeurt dit eksplisiet. Vliegen maakte reeds duidelijk, dat hij zijn toehoorders aan zijn lippen wist te kluisteren en T. W. Jeelof wees op de persoonlijke binding die bestond tussen Tjeerd Stienstra en de lezers van zijn socialistiese krantje 't Morgenrood.7 Hij was een veelgevraagd spreker voor meetingen en openbare vergaderingen, bij stakingen en propagandatochten. Zijn aanhang was groot, daarover bestaat geen twijfel. Dat bleek bij gelegenheid van zijn gevangenschap, de vrijlating, de openbare verkoping van zijn meubilair en tijdens de veenstakingen van 1890.
Getwist wordt ook niet over zijn muzikaliteit. Stienstra had een goede stem, maakte teksten en melodieën voor nieuwe socialistiese liederen en voerde deze zelf uit, wanneer hij voor de propaganda op pad was.
In deze korte biografie willen we trachten Stienstra te schetsen in de beweging van die dagen. Stienstra heeft zich voor die beweging volledig ingezet en alles - zijn maatschappelijke positie, zijn persoonlijk leven en zijn gezondheid - opgeofferd. Men mag hem dan karakterslapheid verwijten, waarbij kennelijk geoordeeld wordt vanuit een kleinburgerlijke moraal, als strijder voor de verbetering van het lot van de losse arbeiders was hij een principieel man.
Nog op een ander punt wijzen de feiten in een andere richting dan de oordelen van geschiedschrijvers. In de weergave van zijn redevoeringen, in zijn verdedigingsrede voor de rechtbank en in zijn artikelen is weinig bewijs te vinden voor de stelling dat hij onsamenhangende verhalen ophing.
In Stienstra's ideeën vindt men de aangehangen theorieën van die dagen - de verwachting van de grote dag, waarop spontaan de revolutie zou komen. Het geen oog hebben voor het belang en de noodzaak van vakorganisatie en Organisatie van stakingen bij die groepen die tot dan nog geen organisatie hadden gekend, kan men Stienstra niet verwijten. Integendeel! Onder veenarbeiders, land- en havenarbeiders bepleitte hij de vakorganisatie en bracht hij vakverenigingen tot stand. In de socialistische beweging van rond 1890 was hij een van de weinigen die zich bezighielden met het vraagstuk van de pachtboeren en de kleine koemelkers, die hij eerder zag als natuurlijke bondgenoten van de arbeiders dan als hun klassenvijanden.
Het oordeel van Vliegen over Stienstra moet dan ook gezien worden in het licht van het afstand nemen van de 'oude' beweging en haar revolutionaire karakter, en niet
zozeer als voortkomend uit kennis van Stienstra's politieke ideeën.
Optreden als kiesrechtpropagandist
Tjeerd Stienstra werd op '4 februari 1859 te Beetgum, een dorpje in de buurt van Leeuwarden, geboren als oudste zoon van de dorpskleermaker Jan Stienstra en Klaasje Adem. Hij was de oudste van zes kinderen, vier jongens en twee meisjes. Van de vier zoons zouden er drie kleermaker worden én socialist, de vierde werd beroepsmilitair.
Aanvankelijk lag het niet in de bedoeling dat Tjeerd kleermaker zou worden. Hij volgde een opleiding voor onderwijzer, waarbij hij het kleermakers vak uitoefende om zijn studie te kunnen betalen. Door een twee jaar durende ziekte was hij echter niet in staat het examen voor hulp-onderwijzer af te leggen, waarna hij toch in het kleermakers vak belandde.8 Later zou hij van burgerlijke zijde vaak worden uitgemaakt voor 'een voor het examen van hulponderwijzer gedropen kweekeling'.
Op 1 november 1880 vertrok hij naar Drachten, waar hij als kleermakersknecht werk vond. Daar trad hij Op 22 oktober 1881 in het huwelijk met de toen 20-jarige Grietje Kijlstra (Drachten, 6 september 1861 - Harlingen 26 juli 1939), de dochter van een enkele jaren tevoren overleden mosterdmolenaar. Een jaar later werd een zoon, Jan, geboren, waarna nog vijf kinderen uit hun huwelijk werden geregistreerd.9 Bij zijn huwelijk was Tjeerd Stienstra reeds zelfstandig kleermaker in Noorderdrachten. Zakelijk ging het hem uitstekend. Weldra had hij een goed lopende petten- en hoedenwinkel en drie tot vier knechts in dienst, waarmee hij een van de grotere winkeliers in het dorp was.
Drachten telde in de jaren '80 een 5500 inwoners en was het grootste Friese dorp. De in de 17de eeuw opgekomen veenkolonie had een centrumfunktie gekregen voor oostelijk Friesland en was de hoofdplaats van de gemeente Smallingerland. Het dorp had een kleine elite van notabelen, geen grote maar wel een belangrijke groep dorpelingen. Ze waren verenigd in een 'Heerensociëteit' die tenminste zo belangrijk was als de gemeenteraad. In de sociale hiërarchie vond men onder deze groep de 'burgers van aanzien', gekenmerkt door een bijzondere gevoeligheid inzake statusaangelegenheden en door een grote sociale aktiviteit. Deze groep speelde de eerste viool in het Nut. Spahr van der Hoek geeft voor rond 1900 de volgende sociale verdeling van Drachten, waaruit men een indruk krijgt van de omvang van de verschillende sociale groepen in die dagen:
notabelen.elite 1 % burgers van aanzien 3 % middenstand 'betere' 22 % 'kleine' 30 % 52 % arbeiders 40 % onderlaag 4 %
(Hoewel veel Drachtster arbeiders werkzaam waren in de landbouw, woonden in het dorp zelf geen boeren.)
De verschillende groepen hadden wel omgang met elkaar, maar met een zekere distantie vanwege de sociale klassenstruktuur.11 In deze omgeving was het onderscheid tussen boer en arbeider bijna niet te maken. Er was dan ook een matige maar vrij regelmatige doorstroming van arbeiders naar de middenstand, doordat veel knechts voor zichzelf begonnen. Voor de losse arbeiders bestond een dergelijke kans echter niet. Van nabij maakte Tjeerd Stienstra de ellendige toestanden mee, waarin de arbeiders van Drachten en omgeving leefden. De woontoestanden waren erbarmelijk. In 1899 nog woonde in de gemeente Smallingerland 68,5 % van de bevolking in éénkamerwoningen. De minst gunstige omstandigheden kende de bevolking van de heide en de venen. De zeer armen woonden niet in de achteroms en steegjes van het dorp - daar woonden de arbeiders en kleine zelfstandigen - maar tamelijk ver buiten de kern van het dorp in nederzettingen van keten en plaggenhutten. Voor deze buiten de burgerlijke normen levende groepen bestond in Drachten weinig begrip. Zij moesten hun inkomen vinden in het verrichten van toevallige karweitjes, seizoenswerkzaamheden en min of meer verkapte bedelarij.
'De emancipatie van de arbeiders voltrok zich in Drachten tamelijk traag, althans in vergelijking met de overigens nogal verwante veenkolonie Gorredijk, waar ook de bewustwording van de arbeidersstand veel meer effect had in het dorp', aldus Spahr van der Hoek.12 Drachten lag op een grotere afstand van de felle politieke ontwikkeling, zoals die in het naburige Opsterland speelde. Er waren minder vooraanstaande socialisten, maar men had ook minder last van de Beetsterzwaagster adel. Bovendien was het enige dorp waartegen Drachten zich afzette juist Gorredijk, waarmee het uit zakelijke overwegingen konkurreerde als verzorgingscentrum.
De landbouwkrisis van de jaren '80 trof Drachten, waar meer dan de helft van de bevolking werkzaam was in de landbouw, zwaar. Niet alleen de arbeiders, maar ook de winkeliers, ambachtslieden,
de kleine zelfstandigen en andere groepen werden slachtoffer van de
krisis in de landbouw en de venen. Uit artikelen die Tjeerd Stienstra schreef, kan men opmaken hoezeer de ontstane armoede hem getroffen moet hebben. In het midden van de jaren '80 zal hij aktief zijn geworden als spreker voor algemeen kiesrecht, waarschijnlijk in 1886 of '87.13
In 1885 was Domela Nieuwenhuis in Drachten geweest voor Algemeen Kies- en Stemrecht14 en een jaar later, in april 1886, was er een afdeling van de gelijknamige Bond ontstaan. In 1887 was Tjeerd Stienstra voorzitter van de afdeling. Op een vergadering van het Friesch Comité voor Algemeen Kies- en Stemrecht bepleitte Stienstra tezamen met Geert van der Zwaag de kolportage met populaire geschriftjes over punten uit het programma van de arbeiderspartij.15
Vanaf deze tijd trad Stienstra enkele malen in de week als spreker op en komen we artikelen van zijn hand tegen in het Friesch Volksblad (het orgaan van de Friese kiesrechtbeweging) en het socialistiese Recht voor Allen. In het laatste blad gebruikte hij het pseudoniem 'Arts'. Zijn redevoeringen en artikelen hielden zich vooral bezig met de toestand van veenarbeiders, landarbeiders, en pachtboeren tijdens de landbouwkrisis. Hij was daarbij een van de weinige socialisten die de kleine boeren en de pachtboeren evenals de kleine verveners een plaats gaf in de strijd voor het socialisme en die zich uitvoerig met het plattelandsproletariaat bezighield.
In de boeren zag hij bondgenoten in de strijd voor een andere maatschappij. De tijd zou immers de boeren leren dat hun belangen dezelfde waren als die van de landarbeiders. De landeigenaren zogen toch eerst het landbouwproletariaat uit en daarna volgden de boeren, aan wie zij het land hadden verhuurd. Hij bestreed diegenen onder de radikalen die ijverden voor lagere pacht voor de boeren, omdat daardoor slechts de winst van de landeigenaar zou worden vergroot. De enige weg tot verbetering, aldus Stienstra, was voor landarbeiders zowel als voor pacht-boeren de opheffing van het privaat grondbezit: 'Moge nu zoveel mogelijk de vreedzame weg worden bewandeld, om tot het doel te komen. Er is m.i. maar één weg, en dat is die welke leidt naar opheffing van persoonlijk bezit van de bron van rijkdom: den bodem.'16 De rest: verbetering van de pachtvoorwaarden, benoeming van kommissies voor land- of pachttaksatie, daarin zag hij geen oplossing - 'kool, alles kool!!!'
In dergelijke denkbeelden vinden we de aanhanger van de Nederlandsche Bond voor Landnationalisatie terug, die Stienstra in de jaren 1889-'92 was.17 Hij zag welk een rijkdom het landbouwbedrijf in o.a. zijn geboortestreek zou kunnen opleveren, terwijl daar nu door de arbeiders 'een leven wordt geleid, zoo niet ellendiger, dan toch even ellendig als dat van een dier'.18 Meer dan twaalf uur per dag werkten de arbeiders tegen een dagloon van 70 centen, terwijl ze een kwart van het jaar werkloos waren.
In toespraken en artikelen trachtte hij de landarbeiders tot organisatie te bewegen. 'Welaan mannen van Friesland en ook gij vrouwen zoo wijd beroemd om uwe eerlijkheid en rondborstigheid, laat niet langer het juk van slavernij uw Friesche nekken krommen. Staat op uit uw slaap! schudt af uwe onverschilligheid, volgt uwe voorvechters, steunt hen in den moeielijken kamp tegen onrecht en armoede! Prent uwe kinderen met de moedermelk het Recht voor Allen in.'19
Hij voorzag 'dat de boer gedoemd is onder te gaan in den strijd om het bestaan. De ontwikkeling van het machinewezen en van den landbouw brengt mede, dat langzamerhand de boer overtollig wordt.'20 Industrieën zouden hun werk overnemen: de zuivelfabrieken het werk van de boerin, uit de aardappelen- en bietenteelt zou de boer steeds meer als onnut voor de produktie worden verdreven.
Maar niet alleen de arbeiders van de landbouwstreken genoten zijn belangstelling. Vaak was hij onder de arbeiders van de heidenederzettingen die zijn woonplaats Drachten omgaven. Een van zijn spreekbeurten werd beschreven door Jelle Dam, een arbeider van de Surhuisterveensterheide. Het moet in 1886 of 1887 zijn geweest, dat Stienstra sprak in een schuurtje dat boordevol mensen was. Vanaf een vat of een oude kist sprak hij de arbeiders toe over hun 'eigen toestand'. Hij wees op hun plaggehutten, de ondervoeding, de lange werkdagen. 'Ik heb uw toestand onderzocht, zonder dat U 't vermoedde, en ik wensch ze de wereld bekend te maken, want ik heb toestanden ontdekt die ten hemel schrijen, waar het schrijnendste leed in doffe berusting haar bijgebragt door Christen leeraars, die de godsdienst misbruikten, haar hoop in te boezemen, dat God op zijn tild zou komen, en al haar druk in geluk verwislen zou. Arbeiders! ik heb de tranen niet kunnen onderdrukken bij 't aanschouwen van uw leed. En het bloed is mij naar het hoofd gestegen, dikwijls, als ik hooren moest, hoe de Godsdienst wordt misbruikt door Godsdienstige huigelaars. Want zij weten wel beter!'21 Tegenover de berusting stelde Stienstra de strijd, in dit geval die voor het algemeen kies- en stemrecht, dat toen door de socialisten werd beschouwd als de weg tot ontvoogding van de arbeidersklasse. Ofwel als de sleutel tot de brandkast.
Stienstra besloot zijn rede met: 'Mannen en vrouwen over de gansche aarde verspreid roepen U toe "Proletariërs van alle landen vereenigt U". Sta hand in hand en schouder aan schouder want de strijd zal lang zijn en zwaar. Maar ge zult overwinnen, want menschlikheit en recht is aan Uwe zijde.'22 Jelle Dam beschreef welk een indruk Stienstra met zijn rede op de arbeiders had gemaakt, 'dat ik bij't naar huis gaan, tegen mijn kameraad zei: "Hij heeft de arbeiders, geloof ik, haast gek gemaakt. Ze beschouwen Stienstra bijna als een Godheid". Ieder wilde zijn gevoelens luchten, zoodat de een al harder sprak dan d'ander, en uitroepen als: "Hoe duuvel wiette die kerels alles sa krekt en wot zei er dot en dot mooi, net. Het is zuuver krekt sa't er zeit. Hest wol ooit sa wot hjet enz. enz."23 klonken over de heide.' Al de aanwezigen, een man of honderd, gaven zich op als lid en een afdeling van de Bond voor Algemeen Kies-en Stemrecht (AK & S) was toen gauw opgericht. Jelle Dam werd voorzitter en voortaan werd elke veertien dagen vergaderd. Meestal in een plaggenhut, die bijna altijd overvol was.
Reeds vrij snel na zijn intree in de kiesrechtbeweging stond Stienstra bij zijn optreden in de aandacht van de politie. Tijdens een vergadering in Oudega (Sm.) was de burgemeester van Smallingerland persoonlijk aanwezig met een drietal veldwachters en twee marechaussees uit Beetsterzwaag. De veldwachters hadden hun 'spuit' meegenomen in de vergadering. Stienstra sprak over 'It Folksbilang', welk verhaal op een gegeven moment beëindigd werd toen men toe was gekomen aan het inschrijven van nieuwe leden voor de Bond. De veldwachter stond op en riep:. 'Sluite folk! Kwartier nei tsienen'.24 Dat was in januari 1889.
In maart van datzelfde jaar maakte Stienstra een propagandareis in Leeuwarderadeel en Menaldumadeel, waarbij hij sprak in Marssum, Beetgum, Berlikum, Menaldum en Dronrijp. Ook daar was steeds een delegatie van de politie aanwezig; te Marssum liet de burgemeester van Leeuwarderadeel zich vergezellen door maar liefst zeven politieagenten.
Gevreesd was Stienstra in het debat. Vaak werd hij door partijgenoten of afdelingen uitgenodigd een vergadering bij te wonen om daar in debat te gaan met een christelijke of liberale spreker. Zo diskussieerde hij op 5 februari 1889 te Drachten met de Patrimonium-voorman Pieter van der Werf, die door Stienstra danig moet zijn aangepakt. Het Friesch Volksblad noteerde tenminste: 'De inleider beantwoordde den heer v. d. Werf zoo kras, dat het publiek door een luid applaus zijne instemming met het gesprokene betuigde, hetgeen v. d. Werf weer zoo pijnlijk aandeed, dat hij Stienstra verzocht, het applaudiseeren te verbieden, hetgeen weer het publiek zoo pijnlijk aandeed dat het toen in een luid gelach uitbarstte.'25 Sindsdien trachtte Van der Werf, wanneer hij Stienstra als debater zag binnenkomen en dat gebeurde nogal eens omdat ze plaatsgenoten waren, het debat te vermijden door hem slechts enkele minuten het woord te geven.
In 1889 stond Tjeerd Stienstra kandidaat voor de Volkspartij (waarin bij verkiezingen toen SDB-afdelingen en afdelingen van de Bond voor AK & S samenwerkten) bij de verkiezingen voor Provinciale Staten in de distrikten Heerenveen, Leeuwarden en Dokkum en was hij tevens kandidaat voor de gemeenteraad van Smallingerland.26 In beide gevallen werd hij niet gekozen. De Klok bevatte wel de volgende advertentie:
'Vermist!
Sinds dinsdag 28 mei.
De hooiwagen van Oom Tjeerd, volgeladen met zelfstandige, ernstig denkende en zaakkundige kiezers. Daar deze hooiwagen niet op de plaats zijner bestemming (Gorredijk) is gearriveerd, verkeeren de liberalen, voor wie het verlies van Oom Tjeerd en een wagen vol kiezers van zoo voortreffelijke hoedanigheden, onherstelbaar zou zijn, in groote ongerustheid. Men vreest dat de wagen en kiezers door socialen gestolen zijn. Wie inlichtingen kan geven, vervoege zich op de bureaux van de Partij van 't onbesmette vaandel.'27
Met het optreden als socialisties spreker en skribent begon de winkel te verlopen. Er was sprake van een duidelijke boykot door de burgerij. Hij adverteerde in deze jaren veel in de volksbladen met mannen- en jongenskleding. De winkel moest worden opgeheven. Hij verminderde er zijn aktiviteiten als socialisties propagandist echter niet om en ging op pad om te spreken over 'De rechten van den mensch' of, in begin 1890, 'De Oproermaker' of 'Wie zijn de oproermakers'. Volgens een van de verslagen: 'Hij was niet gekomen om oproer, maar om 't vrede en 't gelijke op aarde te prediken. Algem. Stemr. was een der middelen, die moesten worden aangewend om dien gelukstaat deelachtig te worden.'28
De grote veenstakingen
Toen het in 1890 opnieuw tot grootscheepse beweging kwam onder de veenarbeiders in Friesland, raakte Tjeerd Stienstra daar sterk bij betrokken. Kort nadat in april in het naburige Beets 1500 arbeiders in staking waren gegaan, werden hij en nog een andere socialistiese spreker per hondekar van huis gehaald om op het eerste appèl van de stakers het woord te voeren.29 Vanaf dat moment overlegde hij vele malen over de gang van zaken met de kommissie die de leiding van de staking op zich had genomen. Al gauw was hij de centrale figuur in de ditmaal ook landelijk gevoerde inzameling van gelden om de stakers te steunen en verzorgde hij de uitkeringen. Soms stonden de arbeiders al om 5 uur '5 morgens in Drachten aan de deur om hem om raad te vragen. Alleen al in de laatste week van de staking in Beets waren dat 300 mensen, hoofdzakelijk vrouwen.30
Op bijna alle appèls sprak hij, enkele malen samen met Domela Nieuwenhuis. Aanvankelijk had hij ook de leiding van deze vergaderingen. Tjepke Nawijn, de schoolmeester van Beets die veel voor de veenarbeiders heeft gedaan, beschreef in zijn herinneringen het optreden van Stienstra als volgt: 'wat kon die er wat uitsmijten! Een mannetjesputter hoor! Zijn woorden waren als speldeprikken; het was, als gaf hij met zijn magere knokkels de verbijsterde toehoorders stompen in de zij om ze te tergen; hij spoorde ze aan, hij maakte ze opgewonden, hij voerde hen aan, en toen hij het er uiteindelijk over had dat de onwillige bazen moesten worden geboykot, toen waren de arbeiders niet meer te houden.'31
Stienstra was vaak degene die de veenbazen, die met tegenvoorstellen kwamen of probeerden hun arbeiders weer aan het werk te krijgen, tijdens de appèls beantwoordde. Op de kritieke dag van de staking in Beets, op 5 mei, toen door de honger van de arbeiders en de aktiviteiten van de mannen van Patrimonium afdeling Drachten tweedracht onder de arbeiders begon te ontstaan, mocht hij van de burgemeester niet meer het woord voeren. Het was meteen het laatste appèl, want ook die werden door de overheid verboden verklaard. Daarmee ontnam men de veenarbeiders hun enige machtsmiddel: het appèl. Dat was immers de plaats waar de solidariteit bleek, onderhandeld en vergaderd werd, moed werd ingesproken, informatie gegeven en steun werd uitgedeeld. Tjeerd Stienstra oordeelde: 'was er betere Organisatie onder het volk geweest, voorbereide Organisatie, dan zou het verbieden van het appèl weinig tot de zaak hebben afgedaan, maar nu was dit de nekslag voor de arbeiders.'32 Enkele dagen later was de staking dan ook zo goed als geëindigd. Materieel was deze 'verloren' staking overigens niet zo slecht gelopen, want de looneisen waren grotendeels ingewilligd, maar de eis van het liggeld - een bedrag voor iedere dag dat het werk had stilgelegen - was niet gehaald.
Behalve in Beets sprak Tjeerd Stienstra op de appèls van de stakers in Terwispel en Oldeouwer. Beets en Terwispel deed hij vaak op één dag. Eerst met de tram naar Beetsterzwaag, daarna langs de weg een uur lopen naar Beets, de vergadering met het komité en het appèl, en dan weer een uur lopen, ditmaal dwars door de moerassige veenderijen naar Terwispel, waar hij nog eens op het appèl sprak. Te voet ging hij dan naar Gorredijk om daar de tram naar Drachten te pakken.
Stienstra trachtte tijdens de stakingen Beets en Terwispel op één lijn te krijgen en tot een gezamenlijke staking voor heel Opsterland te komen. In eerste instantie lukte dat. De veenbazen van Beets en Terwispel vergaderden ook gezamenlijk om hun antwoord op de eisen van de stakers te formuleren. De stakers van Terwispel lieten echter de eis van het liggeld op een gegeven moment vallen, waarna ze het werk konden hervatten omdat aan de andere eisen was toegegeven. Voor de staking in Beets zou dit - aldus Van Zinderen Bakker33 een grote morele klap hebben betekend.
Van het radikalisme dat Stienstra vaak werd aangewreven is hier weinig terug
te vinden. Mede op aandringen van Stienstra zakte de eis van het liggeld in Beets en in Terwispel trachtte hij tezamen met Van Zinderen Bakker alle mogelijke kompromîssen te bedenken.34 Ook voor een ondoordacht optreden vinden we weinig of geen bewijzen. Eerder het tegendeel, zoals in Oldeouwer. Daar had Stienstra de leiding van het appèl van de stakende turfmakers Op 24 april. Van hem kwam het voorstel een kommissie te benoemen die in onderhandeling zou treden met de op dat moment in vergadering verzamelde verveners. 'Bedenk wel,' hield Stienstra de stakers voor, 'dat eene maatschappij niet kan bestaan door vuistkracht, maar door de kracht van 't gezond verstand.'35 Stienstra zelf leidde de delegatie, die met een aanbod van de verveners terugkwam dat de stakers aannamen, omdat een deel van hun eisen werd ingewilligd.
Zijn optreden bij de veenstakingen had een felle hetze vanuit burgerlijke en vooral christelijke kring ten gevolge. De Nieuwe Rotterdamsche Courant beschuldigde Stienstra van eksploitatie van de stakingen ten eigen bate en schreef dat hij, 'nadat hij zijne redevoering geëindigd
had, met zijn pet bij de werkstakers rond (ging) om giften in te zamelen... voor zich zelven.'36 Het Friesch Volksblad ontzenuwde dit verhaal snel en merkte snedig op, dat de NRC kennelijk niet wist dat Stienstra nooit een pet droeg!37 De bedoeling om met dergelijke verhalen onrust te stoken in progressieve kringen mislukte echter niet helemaal.
Ook in eigen kring ontstond kritiek op de soms felle uithalen van Stienstra tegen de verveners. Zekere W. nam hem daartegen in bescherming. Hij wees er op, dat Stienstra niet voor zichzelf streed, maar voor de arbeiders. Hij konstateerde: 'de heftige taal van Stienstra is velen niet bevallen. Wij schrijven het toe aan zijn goede inborst, zijn jeugdig vuur en den gespannen toestand waarin hij zich voortdurend bevindt.'38 Stienstra was in 1890 immers steeds daar te vinden, waar de arbeiders in beweging waren en socialistiese leiding nodig hadden.
Hij was inmiddels de meest aktieve socialistiese spreker in Friesland geworden, die ook op de grote meetingen het woord voerde. De grote demonstratieve meeting in 't Meer in augustus 1890 zag hem als een van de zes sprekers.
Broederstrijd van de Drachtster socialisten
Naast de kiesrechtbeweging had sinds 1888 het socialisme voet aan de grond gekregen in Stienstra's woonplaats Drachten. In december 1888 kon de kort daarvoor opgerichte SDB-afdeling 7 nieuwe leden inschrijven. Tjeerd Stienstra was als leider van de socialisten in Drachten voorzitter van de afdeling van de 5DB geworden. De klub was niet groot, maar wel bijzonder aktief. Daarvoor zorgden de sigarenmaker Eise Bos, de fabrieksarbeider H. Geveke, de nog jonge horlogemakersknecht Jan Jansonius en Stienstra wel. In 1889 besloten ze een Socialistische Propagandaclub op te richten, met als doel 'het verspreiden van socialistische geschriften, om hierdoor onze denkbeelden van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap in ruimeren kring ingang te doen vinden, waardoor het peil van de ontwikkeling zal worden verhoogd en alzoo denkende menschen gevormd, die met ons den strijd willen aanvaarden tegen onrecht en onderdrukking, tegen slaafschheid en dwingelandij vâôr recht, vrijheid en liefde.'39 De kontributie was vrij hoog, 5 cent per week, reden waarom de propagandaklub maar weinig leden had onder de Drachtster socialisten; zo'n tien tot vijftien man.
Sinds 1889 bestond een afdeling van de Sociaal-Democratische Jongelingsbond, waarvan Jan Jansonius de drijvende kracht was. De vereniging verdween enkele malen maar werd steeds opnieuw tot leven gebracht. Groot was ook die jongelingsklub niet; in december 1891 had ze 12 leden. Verder had Drachten een socialistiese zangvereniging 'Aan de Vrijheid' waarvan Stienstra's vrouw Grietje Kijistra penningmeesteresse was. In 1890 werd het een zangkoor van AK & S en sloot het koor zich aan bij de Friesche Volkspartij. In december 1891 had het koor 25 leden. Tjeerd Stienstra, die een goede stem had, zal een enthousiast lid zijn geweest. Zijn vrouw trad overigens in deze jaren met sukses als spreekster op. Ze moest dat echter opgeven 'om hare borst, die haar niet toeliet lang achtereen het woord te voeren'.41
Het verloop in het ledental, het beperkt blijven van de socialistiese klubs en het af en toe te niet gaan daarvan laten reeds zien, dat de socialisten het in deze jaren in Drachten niet gemakkelijk hadden. Broodroof kwam daar vaak nog bij. Jansonius verloor in 1890 zijn betrekking als horlogemaker, 'daar voorwaarden werden gesteld voor een socialist onaannemelijk' door zijn patroon.42 Hij begon voor zichzelf als klokkenreparateur, aanbevolen door Ijeerd Stienstra als voorzitter van AK & S-afd. Drachten.
Hun verhouding bleef echter niet zo goed. Al vroeg in 1891 kwam het tot een konflikt tussen de socialisten K. L. van der Meer, Eise Bos en Jan Jansonius aan de ene kant (de latere kern van de SDAP-afdeling) en Tjeerd Stienstra en aanhangers ter andere zijde. Voorzitter Stienstra, aldus zijn kritici, 'kon maar niet verdragen, dat iemand onder de leden er eene andere opinie op nahield dan de zijne'.43 Het kwam daarbij tot een botsing in de Socialistische Propagandaclub waar Jansonius c.s. de macht in handen hadden. Stienstra moest in allerijl bedanken om niet geroyeerd te worden op beschuldiging dat hij de propagandaclub zou hebben tegengewerkt. Stienstra nam wraak in de afdeling AK & S, waar hij de meerderheid van de leden achter zich had staan, en droeg op zijn beurt het drietal voor royement voor in mei 1891. Als reden werd, volgens Jansonius c.s., aangevoerd 'het lachen van ons, onder het uitbrengen van een verslag op een voorgaande vergadering'.44 Stienstra en enige geïnspireerde leden zouden dat royement hebben doorgedreven, en de andere leden van de afdeling zouden daarvan niets afweten, aldus de beschuldigden. Bos was op de bewuste vergadering waar hij gelachen zou hebben overigens niet eens aanwezig geweest. Ze deden een beroep op het hoofdbestuur van de Bond voor AK & S, maar dat wilde geen uitspraak doen in het konflikt.45 Stienstra bedankte daarna als voorzitter en het royement werd later kennelijk teruggedraaid.
In december 1891 werd de afdeling, toen 120 leden groot46, omgezet in een nieuwe SDB-afdeling. Het gebeurde met algemene stemmen.47 De oude afdeling moet begin van dat jaar teniet zijn gegaan. Tjeerd Stienstra werd opnieuw voorzitter.
In Drachten had Stienstra het niet alleen met partijgenoten aan de stok, maar minstens zo met liberale medeburgers. Zij waren verantwoordelijk voor de ondergang van zijn zaak en probeerden hem op alle mogelijke manieren het leven in het dorp onmogelijk te maken. De koperslager Hendrik Kijlstra, een bekend Fries voordrager in die dagen, gebruikte volgens Stienstra zijn versjeszeggerij om leugenachtige verhalen te vertellen. Stienstra waarschuwde hem voor herhaling, anders zou hij over Kijlstra wel eens een boekje opendoen.48 In een debat met mr. Sickinga van Wolvega, die voor de liberale kiesvereniging 'Burgerplicht' te Drachten optrad, trappelde het publiek zo hard op de vloer dat Stienstra zich niet meer verstaanbaar kon maken.49 En de mannen van Patrimonium hadden weldra de gewoonte om de vergadering te sluiten op het moment dat Stienstra in debat wilde gaan.
Bij de socialistiese arbeiders genoot Tjeerd Stienstra steeds een zeer grote populariteit. In De Wilp, op de Fries-Groningse grens, sprak hij in de Nieuwe Kerk vanaf de kansel een vergadering van 300 man toe met: 'Wie zijn de oproermakers'.50 Zijn populariteit nam nog toe, nadat hij met zijn broer Klaas Stienstra, kleermaker in Beetgum, en zijn nicht H. de Jong in 1891 de 'Socialistische Zang- en Propagandaclub' had gevormd. Gedrieën trokken ze de provincie door en traden op, meestal met nieuwe liederen, waarvan Tjeerd Stienstra er een aantal had geschreven. Klaas Stienstra begeleidde met een gitaar en tussen de liederen door hield Tjeerd korte propagandaspeeches.51 Voor zijn zakelijke aktiviteiten was dit optreden de doodssteek. Hij probeerde nog enige tijd als kleermaker zo goed mogelijk rond te komen. In De Klok adverteerde hij bv. met de volgende tekst: 'Stropers! Daar ik niet twijfel of gij zult U reeds hebben voorzien van een geweer en hazenstrikdraad waarschuw ik U, om voor de koude U een warme wintermuts aan te schaffen. Ik ben ruim van dit artikel voorzien en verkoop ze tegen lage prijzen.'52
De meeting in Drachten
Nauwelijks was het konflikt van de Drachtster socialisten enigszins toegedekt, of Tjeerd Stienstra raakte betrokken bij een tweede konflikt, dat van betekenis werd voor de ontwikkeling van het socialisme in Nederland. Het ging om een meeting van de landnationalisatoren in Drachten. Stienstra was lid van de Bond voor Landnationalisatie. In 1890 schreef hij een artikel voor het orgaan van die bond, De Grond aan Allen, dat niet geplaatst werd omdat Stienstra niets van de ideeën van Henry George zou hebben begrepen. Anne Rauwerda schreef aan Jan Stoffel dat hij niets van het artikel van Stienstra had begrepen en dat deze moest weten dat schrijven niet zijn fort was.53 In het debat roerde Stienstra de landnationalisatie regelmatig aan. Zo vroeg hij een liberale kandidaat waarom deze niet kwam 'tot het voorstel, om de grondbelasting, die door den staat wordt geïnd, aan dè gemeenten te doen toekomen'.54
Zijn ijveren voor de meeting voor de afschaffing van het privaat grondbezit langs wettige weg in augustus 1891 te Drachten had echter grote gevolgen. Deze meeting speelde immers in de tijd dat een konflikt was ontstaan tussen Domela Nieuwenhuis en de 'Hollandse' SDB én de leiders van de Volkspartij in Friesland na de niet-herverkiezing van Domela in Schoterland in juni 1891. In die tijd pleitte Stienstra er in een bestuursvergadering van de Volkspartij voor om namens de afdeling Drachten van AK & S een door de Bond voor Landnationalisatie georganiseerde meeting over te nemen. Volgens de afdeling Drachten zaten daar voor de Volkspartij financiële voordelen aan vast. Het bestuur ging met 4 tegen 3 stemmen bij i onthouding op het voorstel in.55 Tjeerd Stienstra werd sekretaris van het regelingskomité voor de meeting.
De meeting zou op 16 augustus plaatsvinden op een weiland in Drachten. Afspraak was, dat de Volkspartij eventuele tekorten op zich zou nemen en dat de Bond voor Landnationalisatie hooguit tot f 200 in een tekort zou bijdragen.56
Nog voor de meeting was begonnen was deze al inzet van een heftige strijd tussen voor- en tegenstanders binnen de SDB en de kiesrechtbeweging. De aanval werd geopend door Jan Rudolphy uit Appelscha met een ingezonden stuk in Recht voor Allen. Hij was van mening dat socialisten niet onder hetzelfde vaandel konden marcheren als degenen die verbetering wilden bereiken via landnationalisatie langs wettige weg, d.w.z. op de bestaande maatschappelijke grondslag. Ook de arbeidsmiddelen dienden gemeenschapsbezit te worden en men mocht zich niet alleen tot de grond beperken.57
Tjeerd Stienstra verdedigde de meeting in het Friesch Volksblad. Hij wilde dergelijke aktiviteiten betrekken in het geheel van de socialistiese strijd. Hij konstateerde dat 'in den boezem van het vooruittrekkende vrijheidsleger hier en daar punten van verschil in onderdeelen van ons beginsel aan de dag gekomen' waren, maar vond dat niet zo erg mits 'allen echter, die het wèl meenen, erkennen, dat voorwaarts trekken noodzakelijk is en dat éénheid de voorwaarde is, om tot het doel te komen.'58 Waarom kunnen socialisten nu niet meelopen onder de leus 'langs wettige weg', aldus Stienstra. Elk ten dienste staand middel, ook de wettige, moest immers worden aangepakt om tot vooruitgang te komen. Het is toch niet zo, schreef hij, dat de socialisten alle ten dienste staande middelen behalve de wettige wensen te hanteren?
De hierboven beschreven argumenten geven de standpunten weer in de diskussie tussen radikalere en meer gematigde socialisten in de diskussies van de zomer en het najaar van 1891. Sommigen zal het misschien verbazen daarbij Stienstra in het gematigde kamp te vinden. Rond de meeting in Drachten werden nog andere verwijten in de strijd geworpen:
behalve Domela Nieuwenhuis zou geen andere socialistiese spreker zijn uitgenodigd; socialistiese kolporteurs zouden zijn geweerd; de verkoop van brochures zou door de Volkspartij zijn gemonopoliseerd; de landnationalisatoren zouden een eksklusief kongres willen houden in Drachten en de meeting zou zijn belegd zonder raadpleging van de afdelingen van de Volkspartij.59 Daar kwam later bij, dat aan het SDB lid Coltof het woord was geweigerd tijdens de meeting.60
De diskussies rond de meeting' in Drachten vielen in een hele reeks van diskussies, konflikten en botsingen, waarbij een kloof zichtbaar werd tussen Volkspartij en 5DB, radikalen en socialisten, possibilisten en revolutionairen over de taktiek en de strategie die gevolgd moesten worden. Een aantal persoonlijke konflikten speelde daar dan nog doorheen. Stienstra nam zoals de andere vooraanstaande Friese socialisten én de leiders van de Volkspartij het standpunt in, dat de eenheid op dat moment belangrijker was dan de zaken die in de diskussie aan de orde waren. De urgentie van de problemen van de landarbeiders en de kleine boeren maakte akties voor opheffing van het partikulier grondbezit noodzakelijk, juist in een provincie die bijna geheel moest bestaan van landbouw en veenderij. De Friese leiders wezen er op dat de strijd van de veenarbeiders in Beets en Appelscha en die van de landarbeiders in St. Jacobiparochie stuk liepen op het bezit van de grond en niet zozeer op de veenbazen of boeren, die op hun beurt als pachters weer afhankelijk waren.61
De 'Hollandse' leiders bleven echter bij hun afwijzend oordeel en beschuldigden de leiding van de Volkspartij ervan 'om de sociaaldemokraten te gebruiken voor de beweging van landnationalisatie. Ook deze meeting, ofschoon oorspronkelijk niet aldus bedoeld, is in die richting gebracht. Welnu, wij als sociaal-demokraten, de machtigste arbeiderspartij, zijn niet van plan ons te laten gebruiken door wien het ook zij.'62 Duidelijke taal in Recht voor Allen!
In de ontstane strijd tussen de 'Hollandse' SDB-leiding en de Volkspartij63, waarbij werd aangestuurd op een scheuring tussen parlementaire en revolutionaire socialisten, koos Stienstra de kant van de Friese SDB-ers en tegen de landelijke partijlijn. Hij steunde o.a. de pogingen van Troelstra om de Bond voor Landnationalisatie een socialisties program te geven. In de diskussies over de noodzaak om de eenheid te bewaren kreeg Stienstra steun van Antje Weijer-Giezen, Geert van der Zwaag, Rindert van Zinderen Bakker en L. S. ten Cate.
Binnen de Volkspartij gaf de meeting ook de nodige stof tot diskussie. Het aantal bezoekers, 6000, was tegengevallen en een financieel debacle was daarvan het gevolg. In plaats van een financieel voordeel leverde de meeting een fiks tekort op, waarvoor de Volkspartij voor het grootste deel moest opdraaien. Stienstra werd door Johannes van der Wijk beschuldigd de meeting alleen maar op touw te hebben gezet omdat hij zelf financieel aan de grond zat.64 Een onterechte beschuldiging, die met de klok en de klepel te maken had. Het ging immers niet om het financiële voordeel voor Stienstra maar voor de Volkspartij, die op dat moment wel enige inkomsten kon gebruiken!
In de vergadering van 27 september sprak de Volkspartij over de affaire Schoterland (de gebeurtenissen rond de niet-herverkiezing van Domela Nieuwenhuis) en de meeting in Drachten. Domela Nieuwenhuis was daarbij aanwezig. De meeting in Drachten werd verdedigd door Van der Zwaag, Van Zinderen Bakker en Stienstra. Tijdens de vergadering bleek echter reeds dat het om veel dieper gaande zaken ging. Domela' Nieuwenhuis stelde zich daar duidelijk op tegen samenwerking van burgerlijke en socialistiese demokraten: 'Alle partijen, die niet onze beginselen delen, zijn reactionair.'65 Na een debat van zes en een half uur leed Domela Nieuwenhuis een nederlaag. Aangenomen werd een motie-Van Zinderen Bakker, 'dat meetings, in het belang van opheffing van privaat grondbezit langs wettigen weg wèl liggen op den weg der Volkspartij, omdat zij dit beschouwt als een gewichtig onderdeel der sociale kwestie.'66 De stemverhouding was: voor 53, tegen 2! stemmen en 9 onthoudingen.
In de volgende maanden, waarin de strijd tussen Volkspartij en landelijke SDB werd voortgezet, trad bij Tjeerd Stienstra een snelle radikalisering op. Deze had vermoedelijk te maken met zijn slechte materiële positie, terwijl zijn gezin met een tweede kind, Egbert, was uitgebreid, en met de ontwikkelingen binnen de Volkspartij. Hoewel Stienstra in de Volkspartij een voorstander bleef van het eendrachtig samenwerken, toonde hij zich opeens wel een tegenstander van het deelnemen aan verkiezingen, de hoofdaktiviteit van de Volkspartij. Hij zei in een vergadering van afdelingen van de Volkspartij langzamerhand revolutionair te zijn geworden, omdat de hogere standen doof bleken voor ieder betoog. Hij vond wel dat de vreedzame weg voorrang genoot, maar geloofde daarin niet meer. In de vergadering van de Volkspartij op 6 december 1891 keerde hij zich tegen een adres tot verbetering van de armenzorg. 'Wij hebben niet meer te vragen, de philantropie maakt immoreel: wij zouden ons beginsel verzaaken, door om een aalmoes te vragen; werk is wat wij willen; verlagen wij ons niet langer. Er is sedert lang in verkeerde richting gewerkt. Al dat geleidelijke geeft niets, besteedt liever het geld en den tijd, dien gij gaat verknoeien aan een adres, aan het verschaffen van revolvers aan den arbeiders. Dan eerst zal men eenig ontzag krijgen. Noem mij vrij revolutionair, de ellende maakt ons zo.'67 Een standpunt zoals in deze tijd bijvoorbeeld in het Bildt onder Broedertrouw-aanhangers maar ook onder werklozen en socialistiese jongeren meer aanhang kreeg. Revolvers en dynamiet (in kode aangeduid als Van Houten's kakao!) waren de aangewezen middelen om de burgerij de schrik om het hart te jagen en tot produktieve werkverschaffîng te dwingen.
Stienstra sprak in deze tijd veel voor de socialistiese jongelingsverenigingen. Op 7 februari 1892 bv. tezamen met Schaper op een grote meeting tegen de bloedwet in Heerenveen, waar 700 jongeren aanwezig waren.
In Drachten zou hij het echter niet lang meer uithouden. In april 1892 was weliswaar met steun van vrienden en geestverwanten uit andere plaatsen een eigen gebouw aangekocht, zodat men bevrijd was van de zaalafdrijving ter plaatse68, maar voor Stienstra was in Drachten geen bestaan meer te vinden. Een maand later vertrok hij naar Harlingen, waar een nieuw bestaan begon als full-time socialisties propagandist.
De koninginnen in Friesland
Het werkbezoek dat de koningin-regentes Emma en de zeer jeugdige koningin Wilhelmina in 1892 aan de provincie Friesland brachten, werd een van de hoogtepunten in de socialistiese agitatie en propaganda in die provincie. De Volkspartij speelde daarin een belangrijke rol en het hele kader was op de been om inventieve plannen te bedenken en uit te voeren. Ook Tjeerd Stienstra was present.
Nauwelijks was het hoge bezoek met de trein Friesland binnengereden, of een groot bord herinnerde hen eraan dat ze het echte Friesland - Arm Friesland - niet te zien zouden krijgen. Dicht bij het station van Heerenveen waren zes palen op enige afstand van elkaar neergezet, waaraan om en om witte en rode vlaggen wapperden. Deze hadden opschriften als 'Recht voor Allen', 'Vrijheid, gelijkheid en broederschap' en 'Algemeen kies- en stemrecht'. Stroken van 5 meter lengte waren tussen de palen gespannen en daarop stond met reusachtige letters: 'De Friezen willen algemeen kiesrecht'. Op verschillende plaatsen hielden arbeiders langs de spoorlijn rode vlaggen of plakkaten omhoog.69
De afdelingen Leeuwarden van de SDB en AK & S hadden een heel programma opgesteld om het vorstelijk bezoek tot een onvergetelijk hoogtepunt te maken. De Leeuwarder afdelingen wilden bij het bezoek aan Leeuwarden een manifestatie, waarbij duizenden arbeiders in werkpak in Leeuwarden zouden worden samengebracht.70 Omdat het Friesch Comité (het provinciaal bestuur van de Volkspartij) de indruk had dat de aktieve Leeuwarder afdelingen met de ambitieuze Pieter Jelles Troelstra voorop de gehele aktie wel even buiten de andere afdelingen om zouden organiseren, nam het zelf de uitvoering ter hand. Vitus Bruinsma, Tjeerd Stienstra en Lukas Bunt uit Heerenveen werden daarmee belast. Van hen was het plan voor de vlaggen, de leuzen en de biljetten langs de route, waarvoor een bedrag van f 400 werd uitgetrokken. Besloten werd een adresbeweging te organiseren en de koningin om een gesprek te verzoeken. Het plan van Stienstra en Willem Giezen om de stoet vanaf Oudeschoot vooraf te laten gaan door een open rijtuig met daarin onder een ereboog de Mariannefiguur vond echter geen doorgang.
Het verzoek om een gesprek met de koningin en de regentes werd afgewezen, maar wel zou een delegatie worden toegelaten tot de gewone audiëntie en daar het adres mogen aanbieden.71 Lourens Zandstra uit Leeuwarden, Ijeerd Stienstra en Antje Weijer-Giezen uit Wolvega werden daarvoor afgevaardigd. Het plan was de koningin een aantal pakjes aan te bieden met het voedsel dat de arbeider at wanneer hij geen aardappelen meer had en met de gewone gift van de armvoogden: een vijfpondsbrood en een kwartje. De kommissaris van de koningin was echter van mening dat dat niet iets was wat men hare majesteit kon aanbieden en de pakjes bleven in de garderobe achter.72 Tjeerd Stienstra lichtte het adres toe en wees op de pakjes, waarna Antje Weijer-Giezen iets over de woontoestanden van de arbeiders vertelde.
Ook andere socialisten waren ter audiëntie aanwezig. Namens de afdeling Leeuwarden van de SDB overhandigde Jan van Borssum Waalkes een protest. Hij had eveneens het plan gehad een pakketje eten te overhandigen en daarover met Domela gekorrespondeerd, die hem had gesuggereerd het door een kind te laten aanbieden.73 Uit Beets kwamen Melle Lageveen en Jouke Posma, leider van de staking van de turfmakers in 1890, om te protesteren tegen de pracht en praal waarmee het bezoek gepaard ging, terwijl het volk tezelfdertijd armoede leed.74
De volgende dagen bleven de demonstraties doorgaan. Het geplande bezoek aan het Bildt ging daarom maar niet door. En de in woede ontstoken partikulier sekretaris van koningin Emma gaf als kommentaar: 'Het lijkt hier wel een boeventroep!'
De onstuimige Harlinger jaren
Op 9 mei 1892 vestigde Tjeerd Stienstra zich in Harlingen, waar hij voor f 200 per jaar pachter werd van het Volksgebouw van de afdeling voor AK & S. Van de tienduizend inwoners die het stadje toen telde was een belangrijk deel direkt of indirekt afhankelijk van de haven, waarbij al het andere van ondergeschikt belang was. De haven gaf de arbeiders werk. Daarbij werd soms veel verdiend, dan weer heel weinig. Voor de losse arbeiders was de situatie door seizoenswerkloosheid, onregelmatig aanbod van werk en de uitbetaling van loon in de kroeg weinig gunstig.75 Stienstra vond in Harlingen onder hen zijn aanhang. Hij was betrokken bij de stichting van een Organisatie van havenarbeiders, die echter geen lang leven beschoren was.
In juni van dat jaar werd aangekondigd dat voortaan 't Morgenrood, socialisties weekblad voor Harlingen en omstreken in een oplaag van 500 eksemplaren zou verschijnen. Rond de oprichting van het blad ontstond enige deining. Feitse Mol, propagandist van de Volkspartij aan de Friese westkust, stelde dat gezien de armoede van de bestaande arbeidersbladen aan een nieuw, waarschijnlijk ook noodlijdend orgaan geen behoefte zou zijn.76 Het plan werd daarentegen verdedigd door de onderwijzer K. Harts uit Midlum. Vooral in de steden was naar zijn mening behoefte aan een krantje dat zich zou richten op lokale toestanden en behoeften. Het liberale Dagblad van Friesland was een fervent tegenstander van de arbeidersbeweging en nam nooit iets van AK & S op.
't Morgenrood zou daarom in de eerste plaats een lokaal blad moeten zijn.77 Het eerste nummer verscheen Op 17 december 1892. Het buro was gevestigd in het Volksgebouw te Harlingen. Dat Tjeerd Stienstra de redaktie voerde stond overigens niet in de kop van het blad vermeld. Het was verkrijgbaar in Harlingen, Franeker, St. Jacobiparochie, Witmarsum, Arum, Achlum en Pingjum. Naast de traditionele inhoud van dit soort bladen - een socialisties gedicht, een soort van hoofdartikel, een feuilleton, sociaal-politiek overzicht van nieuws uit binnen- en buitenland - was het grootste deel van het blad gevuld met nieuws uit Friesland en met name uit de omliggende dorpen. Meerdere plaatselijke korrespondenten leverden hun bijdrage voor de rubriek 'Panorama', die vaak een cronique scandaleuse van de burgerij van noordwest Friesland was. Schandalen werden uitvoerig behandeld en de schuldigen werden met naam en toenaam genoemd. Ook in de ingezonden stukken en artikelen, in de vermelding van de burgerlijke stand van de Friese Westhoek over twee kolommen en in het grote aantal advertenties van winkeliers kwam het lokale karakter van 't Morgenrood naar voren.
De toon van het blad wordt door De Vrankrijker 'naar verhouding kalm' genoemd, terwijl Jeelof daarentegen Stienstra's pen 'scherp en geladen met haat tegen de zg. burgers' vindt. Zijn oordeel: 'Het geheel maakt een vrij negatieve indruk. Machteloze spot en hoon moeten maskeren, dat de redactie dikwijls zelf geen raad weet met de omstandigheden en geen lijn ziet in de ontwikkeling der gebeurtenissen.'78
Politiek volgde het de lijn van de 'oude beweging', al zal men tevergeefs zoeken naar felle aanvallen op de SDAP en de parlementaire socialisten.
Financieel ging het 't Morgenrood niet slecht. In 1894 kon het door de ôpbrengst van de advertenties op groter formaat verschijnen.
De beweging in en rond Harlingen was door de komst van Stienstra, de opening van het Volksgebouw en de uitgave van 't Morgenrood versterkt. Het Volksgebouw was voortaan het centrum van de beweging in de Friese Westhoek. In de omgeving lagen immers de 'rode dorpen' Arum, Pingjum en Kimswerd. Van Pingjum herinnert een oude bewoonster zich: 'De gezindheid schijnt zo sterk te zijn geweest, dat de toren eens rood werd geverfd. Dat was bepaald niet naar de zin van de lokale gezagsdragers. De kazerne in Witmarsum schijnt in die jaren speciaal te zijn gebouwd om desnoods de Pingjumers met harde hand te laten voelen, wie de baas was en moest blijven.'79 De krisis in de land- en tuinbouw had de omgeving van Harlingen, waar een groot deel van de bevolking daar direkt of indirekt van afhankelijk was, veel ellende gebracht. De hongerwinter van 1892-'93 bracht grote onrust. De werklozen kwamen in aktie en trokken naar de burgerlijke en kerkelijke armvoogden, vragend om werk (zoals verbetering van kanalen, droogmakerijen, vlasbewerking) en eten. Ekstra militairen en marechaussees werden aangevraagd en de politie werd versterkt. De overheid ging scherp letten op wat de socialistiese voormannen op vergaderingen en propagandatochten naar voren brachten. De justitie kreeg door deze aktiviteiten handenvol werk. Sinds het eind van 1892 was in geheel Friesland sprake van een groot aantal socialistenprocessen. Politie en justitie dachten kennelijk zo het oproer te kunnen indammen en een revolutie te voorkomen. Met de komst van Stienstra naar de Noordwesthoek en de uitgave van 't Morgenrood meenden de lokale autoriteiten waarschijnlijk dat de revolutie wel eens in de Friese Noordwesthoek zou kunnen beginnen.
Daar vonden overigens wel een aantal akties van werklozen plaats, waarbij de socialisten een belangrijke rol speelden. Half december 1892 kwam het in Arum tot een loonaktie onder de arbeiders die werkzaam waren in de vlasbewerking, door de NH-kerk opgezet om werklozen te helpen in de wintermaanden. Daarbij liep de voorzitter van de kerkvoogdij een pak rammel op, waarna wel tot verhoging van het loon werd overgegaan.70 Bij de akties van de 200 tot 300 arbeiders in Arum en die in andere dorpen hadden plaatselijke socialisten de leiding. In Harlingen vond ongeveer tegelijkertijd een hongeroptocht van werklozen plaats, waarbij 15 ruiten van burgers werden ingegooid. De arbeiders eisten produktieve werkverschaffing van gemeentewege, zoals het laten uitbaggeren van de grachten en het aanleggen van een nieuwe bestrating.
Stienstra speelde met zijn blad en als propagandist op deze beweging in. Van de autoriteiten en de justitie kreeg hij dan ook de schuld van de beweging in Arum.81 En in de pers was het al niet veel beter. De Friesche Courant schreef in januari 1893 na de onrust in Harlingen: 'Maar zoo gaat het, als pettemakers of kasteleins optreden als burgemeester no. 2 in de gemeente! Het zonderlingste van de gansche socialistische beweging hier ter stede is, dat in Harlinger aangelegenheden juist de buitenmenschen het meeste praats maken, en van de werkloozen bestond een zeer groot deel uit volk van de tichelwerken, dus uit Barradeel en Franekeradeel.'82
De justitie maakte overuren om de processen verbaal om te zetten in strafvervolgingen, politieagenten bezochten iedere socialistiese vergadering en er verschenen huzaren in Harlingen en omgeving om de orde te bewaren. Theun de Vries heeft deze spannende Harlinger jaren in een geromantiseerde vorm gegoten: Anna Casparii, een van de mooiste romans die hij schreef.83 Daarin staat de figuur Monne Monsma centraal in de strijd van de arbeiders. Voor een groot deel is deze Monsma gebaseerd op de persoon van Tjeerd Stienstra.
Op de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in Harlingen en omgeving drukten Stienstra en zijn volgelingen een belangrijk stempel. Hun invloed bleef lange tijd bestaan. 'De anarchistische neigingen der arbeiders van Harlingen werden hier niet dan met veel tegenstand overwonnen, hetgeen wel hieruit blijkt, dat de "moderne" arbeidersbeweging hier later dan elders vasten voet kreeg', schreef E. van Hinte.84
Het proces-Stienstra
Begin 1893 werd snel duidelijk dat de overheid zou trachten Tjeerd Stienstra tijdelijk buiten gevecht te stellen. In februari 1893 werd twee maal achter elkaar proces verbaal opgemaakt,85 hetgeen later werd gekombineerd met twee gevallen van 'opruung'. Het begon in feite met een propagandatocht naar de dorpen in Barradeel Op 15 januari 1893. De gewapende macht was versterkt, omdat Stienstra in aantocht was:
4 bereden marechaussees en 5 rijksveldwachters uit Harlingen waren ter versterking gestuurd. Tijdens de propagandatocht mocht niet worden gezongen en er mochten geen ontrolde vaandels worden meegevoerd. In Pietersbierum was dit door een der veldwachters aan Stienstra meegedeeld en diens antwoord - aldus later de beschuldiging - zou zijn geweest: 'Wij hebben den gek met den burgemeester, hij kan verrekken, wij hebben schijt aan den burgemeester.' Dat werd dan punt 2 van de te formuleren aanklacht. Verder zou hij de burgemeesters van Franeker en Harlingen in artikelen in zijn blad hebben beledigd, te Tzum hebben opgeroepen tot een strafbaar feit (nI. tot het opruimen van de boeren die toch maar onnutte wezens waren) en tenslotte zou hij te Harlingen op een vergadering hebben opgeruid tot een strafbaar feit.86
Vanwege dit hele verhaal stond op 3 mei 1893 Tjeerd Stienstra, toen 33 jaar oud, voor het eerst voor de rechter. Hij had 56 getuigen meegenomen per snelstoomboot vanaf Harlingen, omgord met een brede rode sjerp waarop de woorden 'Leve het socialisme'. Het socialistiese muziekkorps Sluit Schiedam! verzorgde passende muziek. Vanaf de boot wapperde de rode vlag plus een zwarte met een doodshoofd en gekruiste beenderen. Duizenden waren gekomen om Stienstra toe te juichen.
De overheid had alle moeite gedaan om de tocht te verhinderen en hield alle bruggen gesloten, maar daar hadden de socialisten op gerekend en ze stapten opgeruimd over op een andere boot, die reeds klaarlag.
Van de meegebrachte getuigen werden er maar 22 binnengelaten en geen van hen werd gehoord.87 Wel werden de elf getuigen â charge uitvoerig aan het woord gelaten. De getuigenissen van de veldwachters wogen bijzonder zwaar, omdat deze - volgens de officier van justitie - 'gewoon zijn deze redevoeringen aan te hooren en daarvan verslag te geven, zij hebben zich dadelijk rekenschap gegeven van wat op eene vergadering gesproken wordt of niet'.88 Van andere getuigen zou dat niet gezegd kunnen worden. Stienstra had daarover een andere mening. Tijdens het proces ontkende hij de aangehaalde woorden gesproken te hebben: 'Zij zijn niets anders dan de vruchten eener ziekelijke of dronken verbeelding eener politie-agent, die pogingen doet om in de pas te komen bij een burgemeester. Alleen de woorden duiden dit genoeg aan.'89
Stienstra noemde het geen moeilijke taak zich te verdedigen 'als beschuldigde behoort tot dat grote leger van proletariërs, die zich langzamerhand zijn bewust geworden van hunne rechten. Daar is geen advokaat ter wereld in staat, met welke wetskennis hij ook mag bedeeld zijn, om beter de verdediging van zoo iemand op zich te nemen, dan de beschuldigde zelve.'90 Hij voerde dan ook zijn eigen verdediging.
Hij meende dat geen rechter het recht had hem te veroordelen, of welke proletariër ook, zolang deze was buitengesloten van zijn rechten in de klassenmaatschappij. De overheersende klasse noemde hij in het algemeen slim, maar dom was dat deel dat zich ervoor liet lenen voor dat geheel op te treden: rechters, burgemeesters en politieagenten. Hij waarschuwde: 'Het duurt dan ook niet lang meer heeren, dat ook uwe daden zullen worden onderworpen aan de uitspraak des volks, wat ook nu reeds geschiedt, maar aan welker uitspraak nog geen kracht kan worden bijgezet, omdat het volk nog niet voldoende is georganiseerd.'91
Stienstra ontleedde vervolgens heel nauwgezet de verschillende aanklachten en kwam tot geen andere konklusie dan dat hij de cel in moest omdat hij gevaarlijk was voor de bestaande orde. 'Ik gevoelde, door dergelijke beschuldigingen tegen mij ingebracht, dat men erkende dat ik in staat was op een wijze te propageeren, waardoor de macht der tegenpartij schade werd aangedaan', aldus Tjeerd Stienstra.92 Hoewel de officier van justitie bestreed Stienstra te vervolgen omdat deze socialist was, noemde hij als reden voor zijn eis dat Stienstra stelselmatig en week aan week ontevredenheid kweekte. De uitspraak bevestigde de eis: één jaar gevangenisstraf subsidiair één maand voor de kosten.93
Stienstra zei de gevangenis niet te vrezen, hoewel de gevolgen voor zijn tuberkuleuze lichaam funest konden zijn. 'Wanneer gij mij zult veroordeelen tot een eenigszins langdurige kerkerstraf dan zal ik niet levend weer van daaruit te voorschijn komen. Mijn lichaamsgestel is door den zwaren last van zorgen en de aanhoudende vermoeienissen, die het leven van een propagandist mee brengt, dermate verzwakt, dat het onmogelijk zal zijn dat mijn gestel weerstand zal kunnen bieden aan de invloeden van bet gevangenisleven', had hij zijn rechters voorgehouden.94 En ook, dat het bloed der martelaren het zaad der kerk is. 'Wij vreezen de gevangenis niet. Wij weten dat wij er propaganda mee maken en dat is ons, arme Socialisten, eenig doel. Daarvoor lijden en strijden wij en daarvoor gaan wij dan ook blijmoedig de kerker in. De haat in 't volk zal worden vergroot, wanneer ik in de gevangenis zal moeten gaan.'95
Hij tekende geen hoger beroep aan.' t Morgenrood schreef kort na het proces: "t Is toch alles aan dovemansdeuren geklopt om recht te verkrijgen. Hij gaat de cel in, in de vaste overtuiging, daar door duizenden oogen te openen en de wakenden mondiger te maken.'96 Op datzelfde moment lag al weer een nieuwe aanklacht op Stienstra te wachten: de havenmeester van Harlingen voelde zich beledigd omdat hij een eksslavenhandelaar werd genoemd....
Op 15 juli 1893 verscheen een 'Tot weerziens' in 't Morgenrood. Marius, pseudoniem voor de Bolswarder koopman Jakob 0. Spoelstra, nam de redaktie waar tijdens de gevangenschap van Stienstra en trok in het Volksgebouw.97 Reeds twee dagen later werd Tjeerd Stienstra gearresteerd, toen hij op weg was naar een aantal spreekbeurten in Groningen. Hij werd op het station Leeuwarden uit de trein gehaald. Men had hem niet uit Harlingen durven halen.98 Hij werd overgebracht naar de gevangenis van Groningen in het Sterrenbos, waar hij kamer 196 betrok. Er volgde een oproep hem te schrijven, terwijl van de gestuurde brieven een verantwoording kwam in 't Morgenrood om te kunnen kontroleren of de justitie brieven achterhield. Op 12 augustus liet zijn vrouw weten:
'Mijn man laat U groeten en U tevens weten, dat hij goed gezond is en vol goeden moed'.99 Vanuit de gevangenis schreef hij voor het blad enkele verhalen en gedichten.
De laatste Harlinger jaren
Op '5 juli 1893 werd hij vrijgelaten. 's Morgens om vijf uur had zich al een grote menigte verzameld voor de gevangenis in Groningen, maar de justitie wachtte zo lang mogelijk. Om 7 uur waren er al vierduizend mensen bijeen. Pas toen het hard was begonnen te regenen werd Stienstra om half tien vrijgelaten. Daarna volgde een huldiging in gebouw De Toekomst, waar Groninger leiders als Dirk Donia (Zuidhorn), Hendrik Spiekman (Sappemeer), Urban (Groningen) en daarnaast Jan Giezen uit Leeuwarden en L. M. Hermans hem huldigden. Grote boeketten bloemen werden aangeboden.
Daarna volgde de tocht naar Leeuwarden, waar hem in het Volksgebouw een nieuwe huldiging te wachten stond. De menigte was daar zo groot dat de meesten op straat moesten blijven staan. Jan Giezen wilde de mensen vanuit het raam van het Volksgebouw toespreken, maar de commissaris van politie maakte daar een eind aan. Marechaussees en politieagenten ontruimden daarop de Nieuweburen met stok en sabel. Stienstra werd, nadat hij door Jan Giezen en Hermans was toegesproken onder het motto 'Hulde aan den boef', met een wagentje naar het station gebracht om konfrontaties met de politie te vermijden.
Daarna viel hem in Harlingen nog een enthousiaste ontvangst ten deel. Domela Nieuwenhuis, Jan Giezen, Geertje Kleefstra en Marius spraken hem toe en Sluit Schiedam! speelde.100
Politiek was Stienstra in de komende maanden, waarin de splitsing tussen revolutionairen en parlementairen met de oprichting van de SDAP een feit was geworden, weinig aktief. Zijn terugkomst uit de gevangenis leidde een periode van veel ziekte in. Daarnaast zal het feit dat hij in organisatiekwesties nooit zo'n scherpslijper is geweest de reden zijn dat hij zich weinig met de oprichting van de SDAP heeft beziggehouden. Net als Geert van der Zwaag stelde hij de eenheid in de strijd boven alles en vond hij dat al te principiële denken maar zo zo. Noch Stienstra noch Van der Zwaag waren denkers, eerder doeners, socialisten van de daad. In 't Morgenrood verschenen dan ook wel aankondigingen van de nieuwe SDAP en felle aanvallen zou men er vergeefs zoeken, al heetten ze wel 'kamerzetelhengelaars'.
In oktober 1894 was er opnieuw sensatie rond de figuur Stienstra. Volgens de door A. M. Reens gepropageerde methode had Stienstra geweigerd belasting te betalen en Op 14 oktober zou zijn inboedel worden verkocht wegens belastingschuld. Arbeiders uit Harlingen en omliggende dorpen verhinderden de verkoping. Daarop werd voor 14 december een nieuwe eksekutoriale verkoop vastgesteld. Een dag eerder drong een deurwaarder vergezeld van vier gehuurde arbeiders en gesteund door een aantal agenten de woning van de Stienstra's binnen om de inboedel weg te halen. Ijlings opgetrommelde arbeiders wisten dit aanvankelijk te voorkomen, maar later op de dag werd de inboedel naar een nabijgelegen gymnastieklokaal versleept. Een openbare verkoping in het Volksgebouw durfde men niet aan. Op de dag van de verkoping was een massa arbeiders uit Harlingen en dorpen tot ver in de omtrek naar Harlingen gekomen, maar daar waren ook i6 marechaussees en rijks-veldwachters. De marechaussee patrouilleerde met getrokken sabel tussen de menigte; de politie had de bajonet op het geweer. Toen de' klok tien uur had geslagen gingen de deuren open, waarna een ieder werd gefouilleerd op het bezit van een gulden, het bewijs dat men een potentiële koper was. Wie geen gulden bezat werd met een duw van een karabijnkolf verwijderd.
Reens, die als gemachtigde voor de zieke Stienstra optrad, protesteerde tegen de openbare verkoping en werd vervolgens uit het gebouw gezet.
A. B. Soep, de latere uitgever uit Amsterdam, sprak daarop het volk toe vanuit de dakgoot van het Volksgebouw. 'Een dikke maréchaussee riep Soep toe: "jij bent 'n kwajongen!" - waarop deze antwoordde: "daar lijk jij meer op, met je hobbelpaardje!" - Hoera van 't publiek.'101
In het Volksgebouw sprak daarna Reens de mensen toe en werd een kollekte gehouden voor nieuw meubilair. De vier arbeiders die de vorige dag Stienstra's inboedel hadden versleept werden, nadat mede-arbeiders met akties hadden gedreigd, ontslagen.
In Amsterdam werd Op 19 december 1894 een protestvergadering gehouden naar aanleiding van 'den onwettigen gerechtelijken verkoop bij Stienstra'. Domela Nieuwenhuis was een van de sprekers en de vergadering nam een motie aan, waarin zij 'brengt haren dank aan de regeering voor de goede les, door haar aan allen gegeven in het ondermijnen van wet en gezag en spreekt haar sympathie uit voor de houding der overheid.'102
In februari 1895 moest Stienstra opnieuw voor de rechtbank in Leeuwarden verschijnen. Ditmaal ging het om minder emstige zaken. Hij had de deur van zijn bierhuis open laten staan. Deze deur gaf overigens ook toegang tot Stienstra's woning en het redaktieburo van 't Morgenrood. Het vonnis luidde fi boete of een dag hechtenis. Stienstra verzuchtte: 'Wat een gedonder om één deur. Zouden die heeren niet verstandiger doen zulke flauwe grappen niet uit te halen'.103
Een groot deel van zijn aktiviteiten betrof in de jaren 1894 en 1895 de vakorganisatie. Met name die van de landarbeiders had zijn volle aandacht. De minder suksesvolle afloop van de staking van Broedertrouw op het Bildt had veel landarbeiders geen andere keus gelaten dan emigratie. Ze kwamen de eerste jaren bij geen Friese boer meer aan de slag. De Broedertrouw-afdelingen waren verdwenen of omgezet in afdelingen van de 5DB of AK & S en van de uitbouw van de landarbeidersbeweging die in het noorden van Friesland was ontstaan aan het begin van de jaren '90 was voorlopig geen sprake meer. De reaktie van de landeigenaren en de boeren ten opzichte van individuele en georganiseerde arbeiders was zodanig, dat de prille initiatieven die desondanks ontstonden weinig duurzaam bleken. Tjeerd Stienstra, die zich steeds met de positie van de landarbeiders had beziggehouden, benadrukte de noodzaak van organisatie iedere keer weer. 't Morgenrood was de plaats waar door hem en door anderen een klimaat voor het totstandkomen van organisatie onder de landarbeiders werd voorbereid. Een van die artikelen had tot resultaat dat een klein aantal oudgedienden van Broedertrouw in St. Jacobi'parochie opnieuw de handschoen opnam. Korte tijd later ontstonden in andere plaatsen verenigingen, mede onder invloed van de sociale beweging die in de Noordwesthoek in de winter ontstond en die in Pingjum bv. leidde tot de staat van beleg. Met die verenigingen was de basis gelegd voor de in 1897 ontstane Nederlandsche Bond van Landarbeîders.104
Daarnaast zette Stienstra zich in het 'rustige' jaar 1895 in voor de organisatie van de havenarbeiders en de arbeiders aan de tichelwerken in de omgeving van Harlingen.
De Hogerhuiszaak
In mei 1895 werd het buro van 't Morgenrood tijdelijk overgebracht naar Leeuwarden, waar Stienstra een kamertje betrok van drukkerij Eisma aan de Torenstraat, waar het blad toen werd gedrukt. Later had hij een kamertje in onderhuur bij de socialistiese kleermaker Van der Veer. Met de boot reisde hij iedere dinsdagmorgen naar Leeuwarden en vrijdagavond of zaterdagmorgen keerde hij, wanneer de bladen verzonden waren, naar Harlingen terug.105 Vanuit Leeuwarden vervulde hij veel spreekbeurten over de toestand van boeren en arbeiders en het middel ter genezing, later als brochure door H. E. Kaspers in Sappemeer uitgegeven.106 In datzelfde jaar bepleitte hij overigens de deelname aan de verkiezingen.107 Ook in dat opzicht leek hij op Van der Zwaag.
Het jaar 1896 was echter een jaar van onaangename gebeurtenissen. In februari van dat jaar ontstond een konfijkt rond het Volksgebouw. Destijds was het aangekocht door 5 bestuursleden van de toenmalige afdeling AK & S, maar de afdeling was later omgezet in een afdeling van de SDB en die had geen rechtspersoonlijkheid. Een van de toenmalige bestuursleden, de negotiehandelaar D. Andela, weigerde toen uit wraak over zijn ontslag als agent van het socialisties begrafenisfonds, aan een overdracht aan een nieuwe afdeling AK & S mee te werken. Veiling van het gebouw werd daardoor noodzakelijk. Stienstra zou daarbij het recht van bewoning behouden tot mei 1897. Een van de oude bestuursleden, de gardenier Germ Tigchelaar, wist echter het gebouw te kopen en te behouden voor de beweging in Harlingen.108
In deze tijd kwamen ook de problemen tussen Tjeerd Stienstra en zijn vrouw tot een uitbarsting, bij Stienstra leidend tot veel slapeloze nachten in tranen doorgebracht.
De Hogerhuis-zaak werd tenslotte voor hem een nieuwe kwelling. Zelf kwam Stienstra uit Beetgum en hij kende de betrokkenen erg goed; de drie broers Hogerhuis zowel als de later door Troelstra aangewezen daders.109 Paulus van Dijk was al enkele dagen na de inbraak bij Stienstra in Harlingen geweest en had hem toevertrouwd dat hij, Sibolt Alberda en Allard Dijkstra de daders waren. In 't Morgenrood was de affaire naar buiten gekomen in het verslag dat Wiebren Hogerhuis deed van zijn eerste arrestatie.
Tjeerd Stienstra raakte verder in de zaak betrokken, toen bleek dat het lantaarntje dat de inbrekers hadden gebruikt en dat was achtergebleven, zijn eigendom was. En hij wist natuurlijk precies aan wie hij het had uitgeleend.
Op 25 maart 1896 vertrok Tjeerd Stienstra heel plotseling met zijn 14-jarige zoon Jan naar Amerika. Over de reden van zijn vertrek is veel gespekuleerd. Het werd in verband gebracht met de Hogerhuis-zaak en soms werd gesuggereerd dat de grond hem te heet onder de voeten zou zijn geworden. Duistere mededelingen in Recht voor Allen en De Klok, ni. dat Stienstra 'wegens omstandigheden de partij in Nederland en het land zelf' moest verlaten110, droegen daartoe bij. De werkelijke reden was, dat het huwelijk van Stienstra dermate verslechterd was dat ze elkaar niet meer konden zien of luchten. 'Ik kan niet meer met die vrouw in het zelfde land ademen', schreef Stienstra aan Domela Nieuwenhuis heel kort voor zijn vertrek. En: 'Gij zult misschien mijn daad veroordeelen, maar gij weet niet, wat ik geleden heb.'111 Zijn vrouw bleef in het Volksgebouw achter en nam daarvan de eksploitatie op zich, daarin bijgestaan door trouwe partijgenoten als Jan Lampe en Jakob Spoelstra die in het gebouw woonden.
Stienstra ging naar Paterson, dichtbij New York, waar zijn broer Tjibbe al eerder heen was gegaan en zich als kleermaker had gevestigd. Daar trof hij meerdere Nederlandse socialisten, onder wie velen uit Harlingen en omstreken. Van hen was Jan Stap, de leider van de landarbeiders-staking op het Bildt in 1890 en volgende jaren, de bekendste. De Nederlandse socialisten hadden in Paterson net als in Grand Rapids hun eigen vereniging, een afdeling van de Socialistenbond in Nederland. R. Nakken, jarenlang voorzitter van de 5DB in Franeker, was ook hier voorzitter.112 Daarnaast waren ze aktief in vakbonden en de Amerikaanse socialistiese partij.
In eerste instantie moet Tjeerd Stienstra net als de anderen hebben gedacht dat de Hogerhuizen wel bij gebrek aan bewijs zouden vrijkomen. Dat is waarschijnlijk de reden dat ze, door niet over de herkomst van het lantaarntje te spreken, de echte daders hebben willen dekken. Tjeerd had nog voor zijn vertrek zijn vrouw Grietje bezworen het lantaarntje niet te herkennen. Toen de Hogerhuizen tot in hoogste instantie veroordeeld waren, kwamen ongeveer tezelfdertijd Tjeerd Stienstra en zijn vrouw in aktie. Vermoedelijk zal er tussen hen over gekorrespondeerd zijn. Op 24 oktober 1896 legde Tjeerd voor de notaris in Paterson een beëdigde verklaring af, waarin hij verklaarde het lantaarntje aan Paulus van Dijk te hebben geleend en waarin hij tevens verklaarde dat deze hem had opgebiecht met Albarda en Dijkstra de inbraak te hebben gepleegd.113 Dit gebeurde nadat hij met zeven andere socialisten uit Paterson had vergaderd, die hem hadden geadviseerd de notaris-verklaring te laten opmaken.114 Deze verklaring werd later door Troelstra gebruikt en ook gepubliceerd.
Op 2 december 1897 schreef Stienstra aan de moeder van de Hogerhuizen dat haar zoons onschuldig waren en dat hij het lantaarntje aan Paulus van Dijk had geleend. Dat Tjeerd Stienstra in Van Dijk c.s. de daders zag, daar maakte hij al direkt na de inbraak in zijn vriendenkring geen geheim van.115 Hij vertelde dat Paulus van Dijk hem had gezegd van Wiebren Hogerhuis te hebben gehoord, waar Haitsma zijn geld bewaarde. En hij verklaarde tegenover kennissen dat hij ook wel aets aan de zaak wilde doen.
Tezelfdertijd met Stienstra's notaris-verklaring stapte zijn vrouw naar de officier van justitie en viel de door de justitie gerekonstrueerde toedracht fel aan. Ze verklaarde dat het lantaarntje eigendom van haar man was. Zij noemde echter geen namen van daders.116 Ze toonde in de latere verhoren een brief van Tjeerd Stienstra, waaruit duidelijk wordt dat ze over deze zaak gekorrespondeerd hebben.
Begin 1897 trachtte de SB-afdeling Paterson geld bijeen te brengen voor een overtocht van Stienstra naar Nederland, zodat hij ten gunste van de Hogerhuizen zou kunnen getuigen. De inzameling mislukte echter.117 In 1898 zocht Troelstra, inmiddels advokaat van de Hogerhuizen geworden, kontakt met de vrouw van Stienstra.118 Hij korrespondeerde met Tjeerd Stienstra, die toen als kleermaker in Littie Falls werkte. Het ging Stienstra daar goed. Hij verdiende uitstekend en verkeerde meer met buitenlanders dan met Nederlanders. Hij 'denkt liefst zoo weinig mogelijk aan die oude wereld'.119
In augustus 1898 kwamen Grietje Stienstra-Kijlstra en haar zoon Egbert over naar Amerika. Het Volksgebouw in Harlingen was sinds 1897 het middelpunt van de Hogerhuis-agitatie geworden. Jan Lampe die er woonde, en D. 0. de Vries, die Stienstra was opgevolgd als redakteur van 't Morgenrood, waren zeer aktief in die agitatie. Klaske Wadman, een zuster van de Hogerhuizen, logeerde er regelmatig. Zij en baar moeder beheerden het Volk&gebouw tijdens de afwezigheid van Grietje Kijlstra. Het Hogerhuis-komité bracht daarvoor f 400 op tafel.120 Het doel van het bezoek moet met de Hogerhuis-zaak te maken hebben gehad, want Tjeerd Stienstra en zijn vrouw hadden elkaar niets meer te zeggen. In maart 1899 keerde ze naar Harlingen terug. Egbert bleef in Amerika.
In september 1899 trachtte Troelstra Tjeerd Stienstra naar Nederland te halen, waarschijnlijk als getuige in het proces dat tegen Troelstra werd gevoerd wegens belediging van de officier van justitie in een laatste poging tot het bewijs te worden toegelaten, wie de werkelijke daders waren. Tjeerd Stienstra vroeg een vergoeding voor î maand van 18 dollar per week en de reiskosten. De overkomst van Stienstra ging echter niet door.121
In de nieuwe wereld
Het ging Tjeerd Stienstra in de nieuwe wereld uitstekend. Hij had een goede baan gevonden als kleermaker en verdiende tussen de 15 en 20 dollar per week. Politiek was hij aktief geworden in de socialistiese beweging en wel in de Socialist Labor Party (SLP). De SLP, die onder leiding stond van Daniel De Leon, stond in kontakt met Europese revolutionaire groepen. Het was een marxistiese partij met een revolutionair perspektief die voornamelijk uit Duitse, Nederlandse en andere emigranten bestond. De SLP had meer bladen in buitenlandse talen dan in het Engels.122
Stienstra was weer teruggekeerd naar Paterson, maar daar werd hij vanwege zijn handelingen door de socialistiese kameraden steeds meer gemeden. Eind 1898 schreef Douwe Boersma, een uit Assen afkomstige socialist, aan Domela Nieuwenhuis: 'Niemand van de socialisten hier die zich met hem inlaat. Zelfs niet de parlementair gezinden.'123 Hij sprak van 'deze zonderlinge figuur moet of gekrenkte geestvermogens hebben of is 'n laag, harteloos, individu'.124 En hij konstateerde: 'De trouwste en beste kameraden hebben hem als gevaarlijk sujet de deur gewezen.'125 Gevaarlijk dan voor de vrouwen, want Stienstra scheen te hebben geprobeerd op de vrijerstoer te gaan met de î 8-jarige dochter van de leider van de vrije socialisten in Paterson, R. Nakken, en die had hem toen de deur gewezen. In 1900 kwamen zijn broer Klaas, die kleermaker was geweest in Beetgum en tot over zijn oren in de Hogerhuis-processen verwikkeld was geraakt, en zijn moeder naar Paterson.
In 1902 keerde Tjeerd Stienstra tot een oude liefde terug: de landnationalisatie. In dat jaar schreef hij aan de oude voorman van de Nederlandse Landnationalisatoren, Jan Stoffel, dat hij genoeg had van kommunisme, socialisme en anarchisme. Hij had het plan opgevat met anderen een stukje grond te kopen en daar volgens de beginselen van de grondwaardebelasting een kleine gemeenschap te stichten. Hij had een groot stuk land in Delaware op het oog en zocht daarvoor de financiële middelen. Die kon ook Stoffel hem niet verschaffen, want deze had genoeg van eksperimenten met het kopen van grond in vreemde landen na de katastrofaal verlopen ekspedities van de Vrijlanders.126 Tjeerd Stienstra zette echter zijn plannen door en hij behoorde in februari 1902 tot de oprichters van Fair Hope Colony aan de Mobilebaai van de Golf van Mexico. Eind van dat jaar schreef hij aan Stoffel dat het goed ging met de bouw en dat hij zich wilde gaan toeleggen op het verduurzamen van groente en op de boterbereiding.127 In februari 1903 vestigde hij zich in Fair Hope. Deze Single Tax Colony was een klein en begrensd eksperiment, gebaseerd op de veronderstelling dat een lokale gemeenschap welvarender en stabieler zou zijn, wanneer de gemeenschapsdiensten en -voorzieningen uitsluitend uit de pacht konden worden betaald. Men werkte er met een 'gesimuleerde single tax', omdat men zich niet geheel los van de Amerikaanse samenleving kon en wilde opstellen.128 De kolonie bleef tot 1968 bestaan en groeide uit tot een stad. Bij het eksperiment waren, volgens Stienstra, nog 46 andere Nederlanders betrokken. Het beviel hem in ieder geval uitstekend.129 Hij vestigde zich als kleermaker: George Steenstra, custom tailor voor 'Snits, Coats and Pants made to measure, in style and workmanship equal to New York or Chicago and at prices much lower. A fine line of goods to select from', aldus een advertentie.130 De kleermakerij was een van de 84 houten winkels in het Business Centre van Fair Hope in 1904.
Zijn zoon Jan keerde na een aantal jaren naar Harlingen terug, waar hij een schildersbedrijf begon. Hij was geen onverdienstelijk kunstschilder en speelde de hoofdrol in spektakelstukken in Harlingen in de jaren '20.131 Het artistieke talent van zijn vader had hij kennelijk geëffd. De tweede zoon, Egbert ('Albert'), bleef in Amerika. In 1921 vestigden Tjeerd en Egbert zich in de stad St. Louis. Tjeerd was inmiddels hertrouwd met Bertha Schaeffer. In St. Louis (Missouri) was hij werkzaam als ontwerper, patroonmaker, snijder en kleermaker. In 1928 vertrokken de Stienstra's naar de 'county' van St Louis, het landelijk gebied dat de stad omringde. Daar brachten Tjeerd en zijn vrouw hun laatste levensjaren door ten huize van zijn zoon Egbert en diens vrouw Rose Huber DeClue. Hij was toen 69 jaar, herstelde wel eens wat voor vrienden en kennissen maar werkte niet meer en was aangewezen op zijn zoon.
Politiek aktief was hij al lang niet meer. Een van zijn weinige aktiviteiten was een brief in de lokale St. Louis-Post Dispatch in 1934, waarin hij Spinoza verdedigde.
Tjeerd Stienstra stierf op 9 april 1935 in het huis van zijn zoon in St. Louis County en werd begraven op Valhalla Chapel of Memories.132 Hij was 76 jaar oud geworden, een hoge leeftijd voor iemand die in 1890 tijdens de staking in Beets voor dood op de grond had gelegen en die men toen nog maar enkele jaren te leven gaf.
Publikaties Tjeerd Stienstra
- artikelen in Recht voor Allen 1888-'92 (als 'Arts');
- artikelen in het Friesch Volksblad I 888-'92 (als Tj. S.);
- redaktie 't Morgenrood I 892-'96 (artikelen ongesigneerd);
- brochure De Toestand van Boeren en Arbeiders en Het Middel ter Genezing, 1895 of 1896 bij H. E. Kaspers, Sappemeer;
- Liederen-bundel bevattende alle liederen en gedichten van Tj. Stienstra, 1894.
Een deel van deze liederen werd gepubliceerd in het Friesch Volksblad
in de jaren 1888-'92, soms ook in De Klok. Een daarvan, De Zalfpot,
werd gepubliceerd bij Jaap van de Merwe, Gij Zijt kanalje, heeft men
ons verweten! Het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen, Utrechti
Antwerpen, z.j. ('974), p. 274.
Zijn bekendste lied, het Op, Friezen op!, werd als apart pamflet uitgebracht en ook jaren later nog door de Stem des Volks gezongen.
Biografiese gegevens over Stienstra zijn te vinden bij Vliegen, Dageraad II, p. 211; Bymholt, pp. 534-535; Van der Wal pp. 233-234; J. 1. Kalma, 'Happenings in de negentiger jaren', in Leeuwarder Courant 14 februari 1976.
Noten
1. W. H. Vliegen, De dageraad der volksbevrijding. Schetsen en tafreelen uit de socialistische beweging in Nederland, Amsterdam (1905), 2 din. Dl. II, p. 211.
2. U. D. Hannema, De Hogerhuis-zaak, Drachten 1964, p. 26.
3. T. van der Wal, Op zoek naar een nieuwe vrijheid. Een kwart eeuw arbeidersbeweging in Friesland, 1870-1895, Leiden 1972, P. 233. Zie ook p. 286.
4. Vliegen, Dageraad II, p. 211.
5. Vliegen, Dageraad II, p. 211.
6. Vliegen, Dageraad II, p. 211.
7. T. W. Jeelof, 'Een oud socialistisch weekblad', It Beaken jrg. 17 (1955) 7, pp. 237-240.
8. Friesch Volksblad 9 februari 1890, ing. Tj. Stienstra. Mededeling aan Bymholt, gepubliceerd in B. Bymholt, Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland, Amsterdam 1894, reprint 1976, p. 534.
9. De persoonsgegevens betreffende Tjeerd Stienstra en zijn gezinsleden zijn verkregen uit de bevolkingsregisters van de gemeenten Menaldumadeel, Smallingerland en Harlingen.
In 1882 werd een zoon Jan geboren, in 1883 een zoon Egbert Gerhardus, die twee
jaar later overleed, en in 1891 een zoon Egbert. Kort na het vertrek van Tjeerd
Stienstra naar de Verenigde Staten werd een tweeling geboren, Teije en Okke (1896)
en weer een jaar later nog een dochter Saakje (1897).
10. P. van Schaik, 'Smallingerland, economisch bekeken tussen 1850 en 1913', ii
Beaken jrg. 34 (1972), pp. 26-60.
11. J. J. Spahr van der Hoek, Samenleven in Friesland. Drie perioden uit de sociale
geschiedenis van boeren, burgers en buitenlui, Drachten 1969, P. 179.
12. Spahr van der Hoek, p. 176.
13. Aan Bymholt (p. 534) deel ie Stienstra mee, dat hij in 1884 was begonnen als
spreker op de kleine Friese dorpen. Dat lijkt onjuist. In aankondigingen komt hij
niet eerder dan in 1887 naar voren als spreker voor Algemeen Kies- en Stemrecht.
Bymholt noemt hem in zijn overzicht voor het eerst in 1889 (p. 545).
14. Bymholt, p. 353.
15. Uittreksel uit de notulen van de Friesche Volkspartij gemaakt door dr. A. F.
Mellink naar de handschriften nr. 12 van de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden,
sinds 1940 zoek (Provinciale Bibliotheek Leeuwarden).
Aangehaald als Notulen Fr. C. wanneer het om vergaderingen van afgevaardigden
gaat; als Notulen Bestuur Fr. C. wanneer het bestuursvergaderingen betreft. Notulen
Fr. C. 3 juli 1889 voor de hier aangehaalde gebeurtenis.
16. Friesch Volksblad 9 februari 1890, Tj. Stienstra over 'Huurboeren en arbeiders'.
17. Vgl. ledenlijsten van de Nederlandsche ~ voor Landnationalisatie, z.d. en vermoedelijk betrekking hebbend op de jaren 1891 en 1893. De eerste lijst in het Archief van Eeden (Universiteitsbibliotheek Amsterdam), de tweede in het Archief Stoffel Kuiken (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam).
18. Recht voor Allen 28 september î888, ing. Arts, 'Het leven van een arbeider in
een der rijkste streken van Friesland'.
19. Idem.
20. Verdediging van Tj. Stienstra, van Harlingen, beschuldigd van 5 strafbare feiten,
voor de Rechtbank te Leeuwarden, gehouden op den 3 Mei 1893, in het Paleis van
Justitie, Wolvega 1893, P. 17.
21. Jelle Dam, Fragmint ût: 'Juegdherinneringen van een oude arbeider', Alternatyf
jrg. 4 (1974) 2, p. 51.
22. Dam, p. 51.
23. Dam, P. 52.
24. Friesch Volksblad 20 januari 1889.
25. Friesch Volksblad 10 februari 1889.
26.Friesch Volksblad 5 mei en 14 jUli 1889.
27.De Klok 31 mei 1889, adv.
28.Friesch Volksblad 2 februari 1890.
29. Nieuw Advertentieblad î6 april 1890.
30.Friesch Volksblad 27 jUli 1890, Tj. Stienstra, 'De afloop van de werkstaking te Beets', IV. Vgl. Recht voor Allen 17 april 1890.
31. Tsj. Nawijn, Ut myn Beetster tijd, manuskript Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden, Handschriften.
32. Friesch Volksblad 17 augustus 1890, Ij. Stienstra, 'De afloop van de werkstaking
te Beets', VII.
33. Friesch Volksblad 29 juni 1890, R. v(an) Z(inderen) Bakker, 'Een dag bij de werkstaking in de Venen te Beets, en nog wat!' (Slot)
34. Idem.
35. Leeuwarder Courant 26 april 1890.
36. Nieuwe Rotterdamsche Courant 8 mei 1890.
37. Friesch Volksblad î8 mei 1890.
38. Friesch Volksblad 4 mei 1890, ing. W.
39. Art. 1 van het reglement, zoals aangehaald in De Klok 28 juni 1890.
40. P. J. Troelstra (red.), Almanak voor de Volkspartij in Friesland, jrg. 1892, Sneek, z.j., p. IV.
41. Bymholt, p. 535.
42. De Klok 9 mei 1890, adv.
43. De Klok 5 september 1891.
44. De Klok î6 mei 1891, adv.; Recht voor Allen 22 mei 1891.
45. Recht voor Allen 1 juni 1891, ing'. E. Bos c.s.; De Klok 5 en 12 september 1891.
46. Almanak Volkspartij, p. IV.
47. Friesch Volksblad 2 januari 1892.
48. Friesch Volksblad 8 maart 1891, ing. Ij. Stienstra.
49. Friesch Volksblad 15 maart 1891.
50. Recht voor Allen 26 maart 1891.
51. Friesch Volksblad 31 januari 1892.
52. De Klok 17 oktober 1891, adv.
53. Archief Stoffel Kuiken, deel korrespondentie ongesorteerd. Anonieme brief z.d.
en brief A. Rauwerda z.d.
54. Friesch Volksblad 15' maart 1891.
55. Notulen Bestuur Fr.C. 28 juni 1891.
56. De Grond aan Allen (189111892), P. 14.
57. Recht voor Allen 15 juli 1891, ing. J. Rudolphy.
58. Friesch Volksblad 29 juli 1891, ing. Tj. Stienstra.
59. Friesch Volksblad 9 augustus 1891, ing. H. v. d. Bij en E. v. d. Meulen; Recht voor Allen ii augustus 1891, ing. H. Geveke en 12 augustus 1891.
60. Recht voor Allen 27 augustus 1891, protest afd. Amsterdam SDB.
61. Recht voor Allen 23 juli 1891, ing. A. Rauwerda en J. Dijkstra Szn. voor het Friesch Comité van de Volkspartij.
62. Recht voor Allen 23 juli 1891, naschrift redaktie bij ingezonden Rauwerda en
Dijkstra.
63. Voor een overzicht van de strijd tussen de leiders van de SDB in Holland en de leiders van de Friese Volkspartij: A. F. Mellink, 'Een poging tot democratische coalitievorming: de Nederlandse kiesrechtbeweging als Volkspartij (1886-1891)', Tijdschrilt voor Geschiedenis jrg. 81 (1968) 2, Pp. 174-195.
64. Van der Wijk had de beschuldiging geuit in het Radikaal Weekblad, dat in Groningen verscheen. Zie: Notulen Fr.C. 27 september 1891.
65. De Klok 3 oktober 1891; Friesch Volksblad 30 september 1891.
66. Friesch Volksblad 30 september 1891. De rest van de motie luidde: 'dergelijke meetingen mogen niet georganiseerd worden zonder dat de afdelingen worden geraadpleegd'. In dat opzicht werd het bestuur van het Friesch Comité wel op de vingers getikt.
67. Notulen Fr.C. 6 december 1891.
68. Friesch Volksblad 10 april 1892.
69. Friesch Volksblad 22 juni 1892.
70. Notulen Bestuur Fr.C. 15 mei 1892.
71. De Klok 25 juni 1892.
72. Notulen Fr.C. 14 augustus 1892; Notulen Bestuur Fr.C. 15 mei 1892.
73. Archief F. Domela Nieuwenhuis (IISO, Amsterdam) II.a., F. Domela Nieuwenhuis aan J. van Borssum Waalkes, ii juni 1892.
74. De Klok 25 juni 1892.
75. E. van Hinte, Sociale en economische geogralie van Harlingen, (Harlingen) 1936, p. 93.
76. Friesch Volksblad 20 juli 1892, ing. F. Mol.
77. Friesch Volksblad 27 juli 1892, ing. K. Harts.
78. Jeelof pp. 237-240; A. C. J. de Vrankrijker, Het wervende woord. Geschiedenis
der socialistische week- en dagbladpers in Nederland, Amsterdam 1950, p. 84.
79. Leeuwarder Courant 6 oktober 1973, citaat mevr. Lemstra.
80. Recht voor Allen 22/23 december 1892; De Klok 24 december 1892.
81. De officier van justitie zei dit eksplisiet tijdens het proces, vgl. Recht voor Allen
21/22 maart 1893.
82. Friesche Courant 5 januari 1893.
83. Theun de Vries, Anna Caspani of Het heimwee, roman, Amsterdam 1968.
84. Van Hinte, P. 223.
85. De Klok ii februari 1893.
86. Leeuwarder Courant 5 mei 1893; Rechten voor Allen 4/5, 6/7 mei 1893; De Klok 6 mei 1893.
87. Leeuwarder Courant 5 mei 1893.
88. Stienstra, Verdediging, p. 20.
89. Idem, P. 15.
90. Idem, p. 5.
91. Idem, pp. 5-6.
92. Idem, P. 20.
93. De Klok 20 mei 1893.
94. Stienstra, Verdediging, P. 14.
95. Idem, P. 10.
96. 't Morgenrood 1 uli 1893.
97. 't Morgenrood 15 juli 1893.
98. 't Morgenrood 22 juli 1893.
99. 't Morgenrood 12 augustus 1893.
l00. De Klok 14 juli 1893, adv. en 21 juli 1893.
l0l. Friesch Volksblad î8 december 1894; De Klok 22 december 1894. Een prachtige
beschrijving is ook te vinden bij Theun de Vries in Anna Caspani.
102. Recht voor Allen 22 december 1894
103. t Morgenrood 9 februari 1895.
104. Zie voor de geschiedenis van de Landarbeidersbond en haar ontstaan: Johan
Frieswijk, 'Het politiek en sociaal milieu in zuidoost Friesland', in: Imke Klaver,
Herinneringen van een friese landarbeider, Nijmegen (1974), pp. 205-245.
105. De Sociaal-Democraat 9 april 1898, verklaring Tj. Stienstra.
106. De brochure zelf heb ik niet kunnen vinden. In de arbeidersbladen hebben er
advertenties voor gestaan.
107. Vliegen, Dageraad II, p. 426.
108. 't Morgenrood 1, 8 en 22 februari 1896.
109. Voor de Hogerhuisprocessen zie: Hannema en P. van der Molen, De Hogerhuis-tragedie. Een terugblik op het strafproces in 1896 gevoerd tegen de drie' gebroeders Hogerhuis en De vruchteloze jarenlange strijd voor hun invrijheidstelling, Drachten 1954.
110. De Klok 28 maart 1896.
111. Archief F. Domela Nieuwenhuis II. c.î5, Tj. Stienstra aan F. Domela Nieuwenhuis, 24 maart 1896. De brief is vanuit Rotterdam gestuurd.
112. 't Morgenrood 1 mei 1897.
113. Archief P. J. Troelstra (IISG, Amsterdam) 364/51, bevat de officiële verklaring.
Gepubliceerd in De Sociaal-Democraat 9 april 1898.
114. De Hogerhuiszaak in woord en beeld, Amsterdam, z.j., p. 34.
115. Archief Troelstra 364/43, Simon Sinnema aan Troelstra, z6 augustus z.j.
116. Hannema, pp. 69-70.
117. 't Morgenrood 1 mei 1897.
118. Archief Troelstra 363/11, Grietje Kijistra aan Troelstra, 4 februari 1889 (moet
zijn 1898).
119. Archief Troelstra 368/28, Tj. Stienstra aan Troelstra, 1 maart 1898.
120. Hannema, p. 143; Van der Molen, p. 116.
121. Archief Troelstra 364/47, Tj. Stienstra aan Troelstra, î8 september 1899.
122. Daniel Bell, Marxian Socialism in the United States, Princeton New Jersey
1967, pp. 47-97.
123. Archief Domela Nieuwenhuis II. c.2, D. P. Boersma aan Domela Nieuwenhuis,
9 november 1898.
124. Idem.
125. Archief Domela Nieuwenhuis II. c.2, D. P. Boersma aan Domela Nieuwenhuis,
9 januari 1899.
126. Archief Stoffel-Kuiken, korr. Kuiken, J. Stoffel aan J. Kuiken, 8 november 1902.
127. Archief Stoffel-Kuiken, korr. Kuiken, J. Stoffel aan J. Kuiken, 8 januari 1903.
128. Paul E. en Blanche R. Alyea, Fairhope 1894-1954. The story of a single tax
colony, z.p., 1956.
129. Archief Stoffel-Kuiken, korr. Kuiken, J. Stoffel aan J. Kuiken, ii december
1903.
130. Fairhope, Alabama. The Single Tax Colony on Mobile Bay 1894-1904, z.p., z.j. Adv. en foto Business Centre.
131. Harlinger Courant 19 januari 1973.
132. Informatie verstrekt door Dorothy A. Griffith van de Genealogical Society of
Greater Saint Louis.
<< Terug naar Opdracht 6