In Algerije
De Kabyliërs vormden het één-na-grootste Berbervolk van Algerije, waar vanaf 1830 de Franse vlag wapperde. Hun leider Kalief Mohamed El Mokrani (1815-1871) had zich aanvankelijk loyaal onder het Franse gezag geschaard, maar zijn welwillendheid sloeg om in wrok toen zijn aanbod om met 1500 man mee te vechten tegen de Pruisen in de Frans-Duitse oorlog achteloos ter zijde geschoven werd. Bovendien verzuimden de Fransen hem een lening terug te betalen van 350.000 franc. El Mokrani had die uit eigen zak voorgeschoten om de hongerende bevolking aan eten te helpen.
De Algerijnse leiders hadden het al moeilijk met de verschijning van de nieuwe (3de) Franse Republiek als zodanig. Nadat keizer Napoleon III in 1870 na een smadelijke nederlaag bij Sedan het veld had moeten ruimen, moesten deze vertegenwoordigers van de hoge Algerijnse adel nu buigen voor burgerlijke ambtsdragers die zij onmogelijk als hun meerderen konden beschouwen. In maart 1871 kwamen sjeik El Mokrani met in zijn gevolg vele familieleden en de illustere sjeik El Haddad (1790-1873) in opstand. Verschillende koloniale posten van de Fransen werden langdurig belegerd. Het front breidde zich van het noorden naar het westen uit, de krijgskansen keerden verschillende malen. El Mokrani zelf legde vrij snel het loodje op 5 mei 1871, maar zijn broer Boumezrag en andere warlords zetten de zaak voort. Vele maanden, 350 militaire confrontaties en 2600 doden verder was de strijd begin 1872 ten einde. Het proces tegen El Haddad en de andere leiders van de opstand vond in het voorjaar van 1873 plaats.
El Haddad stierf in de cel kort na de uitspraak van het vonnis. Zijn twee zonen Aziz en Mohamed, Boumezrag El Mokrani en alle andere Algerijne hoge militairen - het voetvolk was vrijuit gegaan - wachtten in gevangenissen in Frankrijk op hun deportatie naar Nieuw-Caledonië. Vergeleken met de communards hadden ze nog relatief lichte straffen gekregen.