Jožef Drenovec zittend bij de bushalte in de Kloosterstraat in Brunssum. Toen hij in 1927 na een uitputtende treinreis van vier dagen in Brunssum aankwam, moest hij voor alles zelf zorgen: werk zoeken, onderdak vinden. Zaken die bij geworven arbeiders werden geregeld door de mijnen. Hij vond bij particulieren al snel een zolderwoning aan de Kloosterstraat. Werknemers van de Staatsmijnen, zoals ook Jožef Drenovec, schreven zich in bij een van de woningbouwverenigingen van Ons Limburg of Thuis Best. Zij kwamen dan op een wachtlijst te staan. Jožef, die in 1928 zijn gezin liet overkomen, heeft twee jaar op de wachtlijst van Thuis Best gestaan en woonde al die tijd met zijn vrouw en twee kinderen op de zolder in de Kloosterstraat. Pas in 1931 kreeg het gezin een woning toegewezen aan de Venweg, bij de kolonie De Langeberg. Dat was een gemengde kolonie met behalve Nederlandse ook veel buitenlandse gezinnen, onder wie een handvol Slovenen.
Met een ‘kolonie’ (klemtoon op de derde lettergreep) wordt een wijk voor mijnwerkersgezinnen bedoeld, opgezet volgens de toen populaire Engelse filosofie van een tuinstad – een vorm van gemeenschapswonen met veel aandacht voor ruimte en groen. Buitenlanders en autochtonen woonden er gemengd om segregatie te voorkomen. |