Collectie: Bresler |
« vorige | bladeren | volgende » |
Na zijn militaire diensttijd, die hij gedeeltelijk in Suriname doorbracht, schreef hij zich in 1962 in voor de Katholieke Sociale Academie in Den Haag. Daar volgde hij de avondopleiding en overdag was hij "de enige Surinaamse maatschappelijk werker in Nederland", zoals de Haagsche Courant hem in 1965 noemde. Hij hield kantoor aan huis in de Van Lumeystraat, waar hij met zijn Nederlandse vrouw en kinderen woonde. Zijn werkzaamheden werden gesubsidieerd door het ministerie van Maatschappelijk Werk. Zodra zich Surinamers in Den Haag meldden, ving Ganpat hen op. Die eerste opvang beschouwen sommigen achteraf als een stimulans voor Hindostanen om zich in Den Haag en niet in een van de andere grote steden te vestigen.
In 1965 hield Ganpat het maatschappelijk werk voor gezien. Hij zag de Surinaamse gemeenschap groeien en begreep dat er een afzetmarkt was voor producten uit het land van herkomst. Hij begon met een Suriname-stand op de eerste Pasar Malam in de Houtrusthallen (1963). Compagnon in deze onderneming was zijn vriend Evert Azimullah. Samen richtten zij het Organisatiecomité Surinaamse Manifestatie op, met Azimullah als voorzitter en Ganpat als secretaris. Zij waren tevens de enige leden, later ook verenigd in de West-Indian Trading Company Ganazi.
Zijn eerste tropische winkeltje opende Ganpat begin 1966 in de Marconistraat, hoek Galileïstraat. Daarna volgde een kraam op de markt aan de Herman Costerstraat en een tweede winkel op de Valkenboslaan. Eerst kwamen de spullen vooral uit Suriname, maar Den Haag met al zijn Indische Nederlanders vormde natuurlijk ook een afzetgebied voor Indonesische producten. Zo begon de handel met Indonesië, later uitgebreid naar Thailand en India. Al snel opende Ganpat zaken in Amsterdam (Albert Cuyp) en Rotterdam (West-Kruiskade) en verhuisde zijn pakhuis naar een grotere behuizing in de Haagse Wateringsestraat.
Omstreeks 1961 kwam er naast de West-Indian Trading Company Ganazi een West-Indian Film Society. In de begintijd werden er vooral documentaires over Suriname en India gedraaid van de Rijksvoor-lichtingsdienst. De voorstellingen vonden plaats in gebouw De Haard in de Daguerrestraat en vanaf 1963 in het Museum voor Onderwijs in de Hemsterhuisstraat. De films draaiden op vrijdagavond en het zat er altijd vol met Hindostanen, die overal vandaan kwamen - tot uit België. Ook medewerkers van de Indiase en Pakistaanse ambassade bevonden zich onder het publiek.
Het succes van de filmvertoningen maakte dat de overgang naar grotere theaters niet kon uitblijven. Op zondagmiddag werden daarom voorstellingen in theater Seinpost gegeven, later volgden Studio 2000 en Studio de Luxe in de Kettingstraat. De distributie breidde zich ook uit naar bioscopen buiten Den Haag, onder meer naar Rotterdam (het Venster) en Amsterdam (Victoriatheater en theater De Liefde). Bij elkaar waren er zo’n vijftien vertoningsplekken in Nederland en België (Antwerpen). Ganpat haalde zijn films overigens niet uit Suriname of India, maar uit Londen.
Een nieuwe onderneming met een reisbureau op de Haagse Laan van Meerdervoort liep op niets uit en in 1985 besloot Harry Ganpat terug te keren naar Suriname.
Literatuur: Annemarie Cottaar, Ik had een neef in Den Haag. Nieuwkomers in de twintigste eeuw, Zwolle 1998.