Een voet tussen de deur - Geschiedenis van de kraakbeweging 1964 - 1999

Inhoud | Hoofdstuk 4 | volgende hoofdstuk

[4] Een voet tussen de deur

In de tweede helft van de jaren zeventig begint de kraakbeweging aan een onstuitbare opmars, die in 1980 zal leiden tot een ongekende protestexplosie die het kraken in het middelpunt van de politieke en publieke belangstelling plaatst. In dit hoofdstuk volgen we hoe de kraakbeweging uitgroeit van een handjevol kraakgroepen tot een sociale beweging die niet alleen heel Nederland in beroering brengt, maar ook over de grenzen haar invloed zal doen gelden.
   De kraakbeweging is niet opgericht, noch bestaat er een eenduidig beginpunt. Wanneer in het najaar van 1975 de voorbereidingen van het protest tegen de Anti-Kraakwet van de grond komen, ontstaat echter een vastomlijnde interne structuur en onderlinge organisatievorm. Het hart van de organisatie wordt gevormd door de onafhankelijke kraakgroepen. Amsterdam kent als enige stad in het land kraakgroepen die per buurt georganiseerd zijn, en ontwikkelt hiervoor een apart stedelijk overleg. Vanaf november 1975 ontmoeten de kraakgroepen in het land elkaar eens per maand met het oog op de gemeenschappelijke belangen die met de Anti-Kraakwet op het spel staan. De behandeling in de Tweede Kamer staat voor mei 1976 op de agenda. Behalve de eerder besproken groepen in Amsterdam, Utrecht, Haarlem en Den Haag nemen eind '75, begin '76 ook de meeste andere kraakgroepen deel aan het landelijk overleg. In Den Bosch wordt begin '76 een kraakgroep opgericht, een verlengstuk van de Werkgroep Kamerbewoners, die daar in 1973 was opgezet. Maastricht kent sinds de zomer van 1975 een aantal kraakpanden die zich hebben verenigd in een eigen Kraakbond. Ook het Bredaas Kamer Kollektief houdt zich al enige tijd met kraken bezig. Hetzelfde geldt voor Hilversum, waar vanaf het begin van de jaren zeventig de 'Aktiegroep Pimpelmees' actief is in de strijd tegen leegstand.
   Zonder uitzondering zijn alle kraakgroepen buiten Amsterdam opgezet vanuit de alternatieve (jeugd)hulpverlening van het JAC en/of Release. De mate waarin ze begin 1976 nog verbonden zijn met deze organisaties varieert van stad tot stad. Zo zijn in Utrecht en later in Den Haag professionele hulpverleners specifiek vrijgemaakt voor het kraken. In andere steden doen de hulpverleners het erbij. Bijna overal zorgt de hulpverlening voor logistieke en financiële ondersteuning.
   De groep die zich het meest onafhankelijk heeft gemaakt van de hulpverlening is het Bredaas Kamer Kollektief (BKK). Niet voor niets is het BKK ook meteen de radicaalste van alle deelnemende groepen. Het heeft een eigen blad - De Billen Bloot - en houdt een wekelijks spreekuur. Verder geeft het een brochure uit, waarin een breed scala aan 'aktiemogelijkheden' tegen 'huisbazen, politici, overheidsdienaren en andere vijanden' gesuggereerd wordt.1 Er wordt een onderscheid gemaakt tussen daadwerkelijke vernieling en psychologische oorlogsvoering. Onder de eerste categorie valt het vernielen en in brand steken van onder andere privé-auto's en woonhuizen. Een 'gekmakende psychische uitwerking' wordt verwacht van het misbruiken van de eer en goede naam van de vijand. Zo kun je in naam van de vijand telegrammen versturen, advertenties plaatsen, abonnementen nemen, bloemstukken laten afleveren, eten bestellen, tafels reserveren in restaurants, spullen bestellen bij postorderbedrijven et cetera et cetera. Tot slot wordt de kraakactie in overweging gegeven.
   Breda vormt echter een uitzondering. Waar de van overheidswege gesubsidieerde alternatieve hulpverlening nog een stevige greep heeft op de diverse kraakgroepen, is van deze radicale methodes geen sprake. Ook het landelijk overleg, waarachter het JAC en Release de drijvende krachten zijn, is er in de eerste plaats op gericht om op een redelijke wijze de behoefte aan jongerenhuisvesting en de belangen van de krakers onder de aandacht te brengen.
   Om tegenwicht te bieden aan de informatie die minister van Justitie Van Agt in het kader van de Anti-Kraakwet toestuurt aan de Tweede Kamer, wordt door Release een onderzoek ingesteld naar de aantallen krakers in Nederland. De minister komt op basis van informatie van de lokale politiekorpsen net als in 1973 niet verder dan de 'globale indruk' dat het slechts om een paar honderd mensen gaat. Hoewel ook het onderzoek van Release niet gebaseerd kan zijn op exacte gegevens - het kraakvolk laat zich nu eenmaal niet zo gemakkelijk in kaart brengen - schat zij dat er in mei 1976 in Amsterdam zevenhonderd kraakpanden zijn met zo'n vijfduizend bewoners.2 Wanneer we ervan uitgaan dat de kraakbeweging organisatorisch gezien in 1976 nog in de kinderschoenen staat, kan uit deze aantallen worden geconcludeerd dat het gros van de krakers niet georganiseerd is, maar in kleine zelfstandige groepen, soms onder begeleiding van de hulpverlening, het hoofd boven water probeert te houden. De Kraakbond in Utrecht had medio 1975 een eigen onderzoek gedaan en kwam toen uit op 300 tot 600 kraakpanden in Utrecht met rond de 2500 bewoners. Een goede derde is volgens het Release-onderzoek Haarlem, met 300 panden en 1500 bewoners. De Haarlemse cijfers zijn wat aan de hoge kant, maar dat is te verklaren uit het feit dat Release in Haarlem een belangrijke basis heeft en er de centrale kraakgroep vormt. Tussen 1970 en 1975 heeft ze naar eigen zeggen meegedaan aan 235 kraakacties; het grootste gedeelte hiervan is echter in 1976 al weer ontruimd. In alle andere steden zijn volgens de schattingen van Release in totaal ongeveer 60 kraakpanden met een kleine 300 bewoners. Deze schatting is echter weer veel te laag. Alleen al uit politiegegevens over ontruimde kraakpanden blijkt een structureel groter aantal.3 Verder is in het Release-onderzoek een aantal steden over het hoofd gezien, waar wel degelijk gekraakt werd. Al met al komt Release uit op een totaal van 9273 krakers in Nederland. Zelfs nadat we de cijfers hier en daar wat bijgesteld hebben, is dit een getal dat op het moment van onderzoek in mei 1976 niet ver van de werkelijkheid af zal hebben gelegen. Behalve de genoemde totalen geeft de inventarisatie van Release ook een inzicht in de getalsmatige verhoudingen tussen de diverse kraaksteden. Amsterdam alleen herbergt net zoveel krakers als de rest van het land gezamenlijk. In de toekomst zal deze verhouding zich niet noemenswaardig wijzigen.

h4 clingendael (52K)
25 maart 1976, Haagse krakers verlaten na enkele weken het landgoed Clingendael.

Niet alleen door de aantallen is de situatie in Amsterdam wezenlijk anders dan in de rest van het land. De alternatieve hulpverlening is nooit in staat geweest er hetzelfde stempel op het kraken te drukken als elders. De twee eind 1975 bestaande buurtkraakgroepen in de Nieuwmarkt- en in de Staatsliedenbuurt opereren geheel onafhankelijk. Wel wordt er tijdens de voorbereidingen van de protesten tegen de Anti-Kraakwet zoveel mogelijk samengewerkt met het jac en de Kraakpandendienst. Vooral de laatste vormt samen met de kraakgroepen uit de Nieuwmarkt- en de Staatsliedenbuurt de spil van het Amsterdamse stedelijke krakersoverleg. Als om de opkomst van een nieuwe beweging te onderstrepen veranderen beide kraakgroepen van naam: de Aktiegroep Nieuwmarkt verdwijnt uit beeld en leeft voort als de Kraakgroep Nieuwmarkt en de Werkgroep Huisvesting van de AAP wordt via Woongroep AAP omgedoopt in Woongroep Staatsliedenbuurt. Naast deze drie groepen met een eigen op het kraken gerichte organisatie wordt het Amsterdamse kraakgroepenoverleg in de aanloop naar het Anti-Kraakwetdebat gecomplementeerd door het Werkverband Huisvestingsnood, de Bond voor Vrijheidsrechten, de Wetswinkel voor juridisch advies en vertegenwoordigers van diverse in de stad verspreide kraakpanden uit onder andere de Pijp, waar sinds oktober 1975 de buurtgroep in het sloopblok Govert Flinckstraat 15-53 aan de weg timmert, en de Grachtengordel, die sinds maart 1976 een eigen krakersenclave kent in een blok huizen op de hoek van Singel 46 en de Roomolenstraat. Afwisselend wordt er vergaderd in Roodmerk en bij de Kraakpandendienst.

h4 Deze woning (55K)
Mei 1976, affiche van de Gezamenlijke Aktiegroepen tegen Leegstand.

In de aanloop naar de behandeling van de Anti-Kraakwet in de Tweede Kamer op 18 mei neemt het landelijk overleg het initiatief voor een gemeenschappelijk affiche en een brochure tegen de Anti-Kraakwet - Nood kraakt wet - waarin ook een kraakhandleiding is opgenomen. Verder zet het landelijk overleg enkele demonstraties op het Binnenhof op stapel. Amsterdam organiseert een eigen actieweek tegen de Anti-Kraakwet. Op 14 mei 1976 vindt een kortstondige protestkraak plaats van de melkfabriek op de Overtoom. Ook wordt die dag de Kleine Komedie aan de Amstel gekraakt. Tijdens een afsluitende manifestatie van de dag op het Rembrandtpleinvoor het gekraakte Brouwerswapenpresenteren de krakers zich voor het eerst gezamenlijk als 'De Amsterdamse Kraakgroepen'. Daags voor de parlementaire behandeling van de Anti-Kraakwet wordt door een groep van rond de twintig krakers het dicht bij de Staatsliedenbuurt gelegen kantoor van de Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting (GDH) bezet. Het GDH heeft de taak om de immer aanzwellende aantallen urgente woningzoekenden aan een woning te helpen. De krakers hebben het vooral gemunt op de afdeling ontruimingen. Er worden stapels dossiers mee de straat op genomen en aldaar in brand gestoken. De actie wordt geclaimd door de 'ATO' (Aktiegroep Tegen Ontruimingen van illegale bewoners).

De Anti-Kraakwet is onlosmakelijk verbonden met de KVP-voorman Dries van Agt. Na Han Lammers vinden de krakers in Van Agt het volgende symbool van de heersende orde, tegen wie de strijd wordt aangegaan. De botsing tussen krakers en de CPN eind jaren zestig, begin jaren zeventig speelde zich af tegen de achtergrond van een herijking van de traditionele tegenstelling tussen kapitaal en arbeid en een hieruit volgend afscheid van het proletariaat als motor achter maatschappelijke verandering. Dit conflict werd beslecht in het voordeel van jongeren en studenten, die heel andere normen en waarden centraal stelden dan materiële voorspoed en gezagsgetrouwheid. In het conflict tussen de krakers en de PvdA'er Han Lammers rond de metroaanleg in de Nieuwmarktbuurt vormde de zeggenschap over de directe leefruimte de inzet. Hier stond het respect voor de individuele keuzes van bewoners op het spel. In de strijd die Van Agt met de krakers aanbindt, draait het om de in de jaren zestig ontstane breuk met de traditionele normen en waarden. De constante en toenemende aantrekkingskracht die het kraken op jongeren uitoefent, is een signaal dat de in de jaren zestig op drift geraakte samenleving nog lang niet tot rust gekomen is. De Anti-Kraakwet past in Van Agts restauratiepogingen, die onder het mom van een 'ethisch reveil' aloude (roomse) normen en waarden in de samenleving moeten terugbrengen.
   Wat je ook van de Anti-Kraakwet kunt zeggen, hij is er in de laatste plaats voor bedoeld om aan de behoefte van honderdduizenden woningzoekenden tegemoet te komen. Vanaf de jaren zestig zijn er enkele ontwikkelingen gaande die de enorme woningvraag in gang hebben gezet. In de eerste plaats de massale toestroom van naoorlogse jongeren. Gingen ze nu maar, zoals vroeger, netjes vanuit het ouderlijk huis trouwen om een gezin te stichten, dan was deze toevloed misschien nog in goede banen te leiden. Het probleem is echter dat jongeren steeds vaker en steeds langer een periode van zelfstandigheid claimen, waarin het leven in al zijn facetten uitgeprobeerd kan worden. Komen ze er uiteindelijk wel toe om zich samen met een partner te nestelen, dan ligt het gevaar van echtscheiding op de loer. Medio jaren zeventig strandt al 25% van de gesloten huwelijken, wat een substantiële vraag naar extra woningen oproept. Kortom, de grote woningnood hangt voor een belangrijk deel samen met ontwikkelingen die het verval van het gezin als hoeksteen van de samenleving hebben ingeluid. Krakers vormen de meest uitgesproken representanten van deze ontwikkelingen op de woningmarkt.
   Van Agt is erop gebeten om de wet na jarenlang oponthoud door de Kamer te krijgen, ondanks vele protesten van hulpverlenende instanties en kerkelijke organisaties. Hij heeft echter te maken met een onwillige Tweede-Kamerfractie van coalitiepartner PvdA. Om de wet dan maar met steun van de VVD aangenomen te krijgen, moeten in eigen confessionele kring alle zeilen worden bijgezet. De steun van oppositiepartij CHU is onontbeerlijk. Maar ook deze parij heeft grote bezwaren tegen het wetsvoorstel. Pas door het inzetten van een instrument dat is bedacht om de afkalving van de machtsbasis van kerkelijk Nederland een halt toe te roepen, lukt het om de neuzen in dezelfde richting te krijgen. Op de dag van de behandeling van de Anti-Kraakwet, 18 mei 1976, houden de drie confessionele partijen (KVP, ARP, en CHU) hun eerste gemeenschappelijke fractieberaad in het kader van de totstandkoming van het CDA.
   En alsof de duvel ermee speelt, op dezelfde dag dat de Anti-Kraakwet in de Tweede Kamer behandeld wordt, probeert Van Agt eigenmachtig om de abortuskliniek Bloemenhove in Heemstede te sluiten. Dit is tegen het zere been van de PvdA. Honderden vrouwen bezetten dagenlang de kliniek om hernieuwde pogingen te voorkomen. De bezetting van Bloemenhove luidt de radicalisering in van de begin jaren zeventig met groepen als Dolle Mina en Man-Vrouw-Maatschappij opgekomen vrouwenbeweging.
   De kraakbeweging laat zich door de tegenslag van de goedkeuring van de Anti-Kraakwet in de Tweede Kamer niet uit het veld slaan. Onder het motto 'wet of geen wet, het kraken gaat door!' worden de acties onverminderd voortgezet. Er worden in de gekraakte Kleine Komedie enkele manifestaties tegen de Anti-Kraakwet gehouden. Er is een optreden van Freek de Jonge en Bram Vermeulen van Neerlands Hoop en op 4 en 5 juni wordt er een Krakersfestival georganiseerd, met debatten en veel toneel 'met eigen stukjes uit kraakpanden'.
   Op eerste pinksterdag 6 juni vertrekken twee bussen uit Amsterdam met een uitgelaten gezelschap krakers. Brood mee, gitaren mee, honden en kinderen ingeladen en vrolijk zingend gaat het richting Groesbeek, waar een bezoekje aan de villa van Van Agt op het programma staat. 'We wilden de riante woning van Van Agt hier en daar dichtspijkeren en dichtplakken om te laten zien hoe belachelijk het eigenlijk is om goede woningen dicht te spijkeren en leeg te laten staan,' aldus achteraf een verklaring van de gezamenlijke kraakgroepen. Die verklaring was nodig omdat het hele uitstapje nogal uit de hand is gelopen. De spijkeractie beperkt zich niet alleen tot deuren en ramen, ook autobanden moeten het ontgelden. Tevens worden er leuzen gekalkt en verfzakjes tegen de gevel gegooid. In de pers verschijnen berichten dat er voor f 10.000,- schade is aangericht, maar dat is volgens de krakers schromelijk overdreven. De schade was weliswaar niet zo bedoeld, maar men 'is er niet verdrietig over'.
   De autoriteiten denken daar duidelijk anders over. Op de terugweg worden de bussen bij Arnhem van de snelweg geplukt en regelrecht naar de binnenplaats van het lokale hoofdbureau gedirigeerd. Aldaar aangekomen beklimmen de actievoerders de daken van de bussen en beginnen een vrolijke samenzang. Maar de stemming slaat al snel om. Iedereen wordt hardhandig de bussen uit gedreven, gefouilleerd en vastgezet. Urenlange ondervragingen volgen, de kinderen worden apart verhoord. Laat in de avond worden de meesten vrijgelaten; elf mensen blijven achter op beschuldiging van openlijke geweldpleging. Later in de week blijven er acht van hen over: de acht van Van Agt. Ze worden verspreid over het land in diverse huizen van bewaring opgesloten. In dit soort gevallen wordt onmiddellijk een arrestantengroep gevormd. Deze heeft handenvol werk om iedereen de gewenste advocaat te bezorgen en pakketten met schone kleren, leesvoer en versnaperingen af te leveren. Plaatselijke kraakgroepen proberen buiten de muren de arrestanten zo goed en zo kwaad als het gaat een hart onder de riem te steken, een fenomeen dat later 'lawaaidemo' zal heten. Bijna twee weken na de actie komen ze weer vrij.
   Ondanks het feit dat Release-Den Haag zich openlijk distantieert van de actie bij Van Agt, zorgen de ervaring rond het pinksteruitstapje en de naweeën met de arrestanten ervoor dat de banden tussen de krakers onderling flink verstevigd worden. En dat is nooit weg voor een beweging die klaarstaat om het politieke toneel te bestormen. De actie die de aanleiding vormde, doet er op zo'n moment niet veel meer toe. En dat is in dit geval maar goed ook, want uiteindelijk bleek dat het verkeerde huis onder handen was genomen. Van Agt woonde er al jaren niet meer.

Eén van de acht arrestanten was de al jaren voornamelijk in de Nieuwmarktbuurt actieve kraker Piet Veling, die in de kraakwereld als 'Rooie Pietje' door het leven gaat, vanwege zijn haar. Hij wordt net op tijd vrijgelaten om in het kraakpand waar hij woont de president van de Amsterdamse rechtbank, mr. Borgerhoff Mulder, te kunnen rondleiden. Het pand in kwestie is hetzelfde gebouw van de Amrobank aan de Nes dat in 1970 al door de Aktie Pandverbeuren gekraakt was. Tot aan de kraak in april 1976 heeft het opnieuw zes jaar leeggestaan. De Amrobank claimt vanwege een paar aanwezige archiefkasten het pand in gebruik te hebben en spant een kort geding aan tegen drie bewoners, van wie ze de namen heeft weten te achterhalen. De president van de rechtbank besluit zelf maar eens een kijkje te nemen, maar stelt niettemin de Amrobank in het gelijk. De drie bewoners moeten het pand verlaten. Dit leidt tot de merkwaardige situatie dat eind juni '76 de overige zeven bewoners toekijken hoe de drie door de politie op straat worden gezet. Het pand blijft vervolgens gewoon gekraakt. De Amro gaat meteen in hoger beroep en stelt dat de veroordeelden het pand hadden moeten verlaten 'met al de hunnen'. Deze eis wordt door het hof toegewezen.4
   Met het principe dat uitzetting dient plaats te vinden 'met al het zijne en de zijnen' hebben huiseigenaren een effectief middel in handen gekregen om hun pand leeg te krijgen. Voorwaarde blijft echter dat de naam van een van de bewoners bekend is. Nog meer dan voorheen is het dus in het belang van de krakers om anoniem te blijven. Achternamen worden radicaal afgeschaft en de contacten met de buitenwereld nauwlettend in de gaten gehouden. Naarmate de bedreigingen van buiten toenemen, ontwikkelt zich rond het kraken hoe langer hoe meer een subcultuur waar niet alleen aparte normen en waarden gelden, maar die zich ook onderscheidt door een eigen infrastructuur. Begin oktober 1976 verschijnt in Amsterdam het eerste nummer van de Kraakkrant in een oplage van 250 exemplaren. Binnen een paar maanden stijgt de oplage naar 850. De redactie wordt gevormd door krakers uit de Nieuwmarkt- en de Staatsliedenbuurt. De Kraakkrant verschijnt om de twee à drie weken en wordt eerst gestencild bij de Kraakpandendienst en later in de kelders van Paradiso. In februari 1977 wordt door de Woongroep Staatsliedenbuurt een voormalig hotel aan het Haarlemmerplein 17 gekraakt. Op de benedenverdieping gaat korte tijd later het kraakcafé De Vergulde Koevoet van start. In de Jodenbreestraat in de Nieuwmarktbuurt opent in oktober dat jaar kraakboekwinkel het Fort van Sjakoo zijn deuren. Hier kan men niet alleen terecht voor de nodige binnenlandse actielectuur, het Fort is tevens een distributiepunt voor informatie van buiten de grenzen.
   In het kielzog van de kraakbeweging slaat ook de vrouwenbeweging haar slag. In de tweede helft van 1977 worden bijvoorbeeld in Groningen, Utrecht en Haarlem drie panden gekraakt met de bedoeling er blijf-van-mijn-lijfhuizen in te vestigen. In Amsterdam hadden vrouwen al in juni 1973, op de Nieuwe Herengracht, een eigen vrouwenhuis gekraakt. In alle gevallen worden de activiteiten van de vrouwen kort na de kraak gelegaliseerd.

In het najaar van 1977 is de dreigende komst van de Anti-Kraakwet voor de diverse kraakgroepen opnieuw een aanleiding om de contacten aan te halen. De wet is weliswaar aangenomen door de Tweede Kamer, maar de Eerste Kamer heeft de behandeling steeds uitgesteld in verband met de vele vragen die bij de senatoren gerezen zijn. Nu lijkt het erop dat begin 1978 de Eerste Kamer er toch een uitspraak over zal doen. Het landelijk overleg dat sinds de aanname van de wet in de Tweede Kamer in de versukkeling is geraakt, krijgt een nieuwe impuls. De meeste kraakgroepen in het land die eerder meededen, hebben zich inmiddels behoorlijk versterkt. Hiernaast zijn er de afgelopen anderhalf jaar grotere kraakgroepen ontstaan in Groningen (Krakerskollektief Groningen), Dordrecht (Bond van Dordtse Krakers) en Schiedam (Kraakbond). Sommige nieuwe groepen, zoals in Arnhem (Kraakgroep De Loper) en Eindhoven (Woningnoodkommitee), krijgen te maken met een anti-kraakartikel in de plaatselijke politieverordening, wat de mogelijkheden om panden te behouden behoorlijk beperkt. Kleinere kraakbonden ontstaan in Wageningen en Enschede (Kraakbond Twente). Ook voor alle nieuwe kraakgroepen geldt dat zij hun wortels hebben in de alternatieve jeugdhulpverlening en daar nog steeds in meer of mindere mate mee verbonden zijn.5 Hoewel in de overige (middel)grote steden nog nauwelijks sprake is van aparte, stedelijk georganiseerde kraakgroepen, begint ook daar het kraken op gang te komen.6 In Amsterdam krijgen de Woongroep Staatsliedenbuurt en de Kraakgroep Nieuwmarkt in het stedelijk overleg kraakgroepen (SOK) gezelschap van enkele andere buurten met eigen kraakspreekuren. In de Pijp heeft een aantal buurtgroepen die zich in verschillende gedeeltes van de buurt met kraken bezighouden, zich verenigd in Kraakgroep De Pijp. Op het moment dat de nieuwe acties tegen de Anti-Kraakwet op gang komen kan Kraakgroep De Pijp zich qua omvang meten met die in de Nieuwmarkt- en Staatsliedenbuurt. Ook in andere saneringsbuurten zijn aparte, zij het kleinere groepen ontstaan: de Haarlemmerbuurt, de Kinkerbuurt, de Jordaan, de Oosterparkbuurt en de Indische Buurt. De Grachtengordel ressorteert aanvankelijk onder het kraakspreekuur van de Nieuwmarktbuurt in Roodmerk. In het voorjaar van 1977 wordt echter een eigen spreekuur voor deze buurt opgericht op Singel 46. De contacten tussen de kraakgroepen in de Nieuwmarktbuurt en de Grachtengordel blijven desalniettemin zeer intensief. Dit komt niet in de laatste plaats doordat zowel in de Nieuwmarktbuurt en omgeving als in de Grachtengordel krakers zich richten op grotere bedrijfspanden. Bovendien wonen krakers in deze grote panden in de binnenstad voornamelijk in woongroepen en niet zoals in de sloopblokken afzonderlijk op een eigen etage. Krakers in de Grachtengordel en de Nieuwmarktbuurt hebben hierdoor meer met elkaar gemeenschappelijk dan met de groepen in de negentiende-eeuwse arbeidersbuurten.

h4 Anti-Kraakwet (69K)
Begin 1978, affiche van de Kraakpandendienst.

Mede onder druk van de dreigende invoering van de Anti-Kraakwet is er eind 1977, begin 1978 sprake van een nieuw kraakelan. Niet alleen neemt zowel op landelijk niveau als in Amsterdam zelf het onderlinge overleg toe, ook het aantal krakers groeit gestaag. Behalve de achterliggende woningnood en de dreigende Anti-Kraakwet is er nog een aantal andere factoren die de groei van de kraakbeweging in de kaart spelen. Zo klapt in 1978 de huizen- en kantorenmarkt in elkaar. In de hoop op betere tijden laten makelaars en huiseigenaren hun panden langer dan gebruikelijk leegstaan.
   Niet onbelangrijk zijn verder de verbeterde materiële randvoorwaarden, die voor krakers een enorme steun in de rug betekenen. Meer dan enige andere actievorm legt het kraken vrijwel volledig beslag op de tijd van de betrokken actievoerders, waardoor er vaak nauwelijk of geen tijd over is om in het levensonderhoud te voorzien. Het kraken houdt niet op bij het bezetten van een woning, dan begint het vaak pas. Als de krakers niet meteen te maken krijgen met een of andere ontruimingsdreiging, die hen ertoe dwingt zich te verdiepen in allerlei juridische procedures, dan moet het huis geschikt worden gemaakt voor bewoning.
   Vervolgens is er de kraakgroep in de buurt, waar altijd wel wat gedaan kan worden: kraakspreekuur draaien, achter de bar van het kraakcafé staan, stukjes schrijven voor de Kraakkrant, de maandelijkse bijdrage ophalen, notulen van vergaderingen schrijven en distribueren, de alarmlijst checken et cetera et cetera. Ertussendoor is er altijd wel ergens een kraakactie, waar hulp op prijs wordt gesteld.
   Zeker niet voor iedereen is kraken een fulltime bezigheid. Degenen echter die in toenemende mate wel deze keuze maken, kunnen een beroep doen op de Algemene Bijstandswet. Deze in 1965 ingevoerde wet wordt in de loop der jaren ontdaan van haar bevoogdende trekken. Mede onder invloed van de sinds de oliecrisis van 1973 toegenomen werkloosheid wordt in juli 1974 door een verandering in het Besluit Landelijke Normering een hardheidsclausule aan de bijstandswet toegevoegd. Ten gevolge daarvan kun je aanspraak maken op een uitkering zonder dat je hele doopceel door het maatschappelijk werk wordt gelicht. Vanaf 1975 heeft iedereen vanaf zestien jaar zonder vaste inkomsten recht op een bijstandsuitkering. Deze bestaat dan echter nog uit een basisbedrag waarbovenop al naar gelang van de individuele omstandigheden aanvullingen gegeven kunnen worden, bijvoorbeeld voor de gemaakte woonkosten. Voor krakers, die over het algemeen niet door middel van een huurcontract kunnen aantonen dat ze reële woonkosten hebben, is dat niet erg gunstig. Daar komt vanaf 1 januari 1978 verandering in. Afhankelijk van leeftijd gelden voor iedereen dezelfde all-inbedragen. Maar nog steeds is het zo dat je je woonkosten moet kunnen aantonen.
   De Gemeentelijke Sociale Dienst in Amsterdam schiet degenen die in 'afwijkende woonvormen' leven te hulp en stelt aparte richtlijnen op.7 Krakers die een uitkering aanvragen, kunnen in het vervolg volstaan met een inschrijving in het bevolkingsregister. Vanzelfsprekend is het adres van inschrijving een ander dan het feitelijke woonadres. Deze uitbreiding van de rechten stelt velen in staat zich om te scholen tot fulltime kraker met een van overheidswege verstrekt basisloon.
   Studenten, die van oudsher een belangrijk deel vormen van de actieve krakers, verkeren in een vergelijkbare positie. De jaren zestig en zeventig zijn de hoogtijdagen van 'de eeuwige student'. Voor beursstudenten bestaan ruime limieten voor de tijd die gebruikt kan worden om de studie af te ronden; een volledige beurs is net iets lager dan een uitkering. Het zijn ideale omstandigheden voor hen die zich korte of langere tijd in het kraken willen storten. Op de universiteiten zelf wordt trouwens het maatschappelijke engagement gestimuleerd. Op de sociale en politieke faculteiten krijgen studenten hiervoor jaarlijks automatisch studiepunten toegekend.
   Een andere factor die bijdraagt aan de versterking van de kraakbeweging, is de toenemende steun vanuit allerlei maatschappelijke organisaties. De vaak bepalende rol van de alternatieve jeugdhulpverlening bij de totstandkoming en ondersteuning van kraakgroepen is al uitgebreid aan de orde geweest. Ook staat op de achtergrond inmiddels een klein legertje van advocaten en juridische begeleiders paraat om de krakers in conflicten met huiseigenaren, gemeente en politie bij te staan. Maar doorslaggevend voor het steeds breder wordende draagvlak van de kraakbeweging is toch wel de betrokkenheid van de Raad van Kerken.
   Vanaf het begin van de jaren zeventig hebben verschillende kerkelijke organisaties het kraken verdedigd en soms zelfs aangemoedigd. De kroon op deze ontwikkeling wordt gezet wanneer de Raad van Kerken zijn nek uitsteekt en met zijn volle gewicht ageert tegen de voorgenomen Anti-Kraakwet. De daadwerkelijke betrokkenheid van de Raad van Kerken bij het kraken begint tijdens de juridische schermutselingen rond het gekraakte pand in de Nes in 1976. De contacten met de krakers verlopen via kraker en oud-Nieuwmarkt-activist Auke Bijlsma. Hij heeft ook een belangrijk aandeel in de totstandkoming van het rapport Kraken in Nederland waarmee de Raad zich direct tot de politiek in Den Haag wendt om de Eerste Kamer ervan te weerhouden de Anti-Kraakwet aan te nemen. Volgens de Raad van Kerken zal door de invoering van de Anti-Kraakwet de speculatieve leegstand toenemen, waardoor de woningnood alleen maar verergert. Verder werkt de voorgenomen verschuiving van het kraken van de civiel- naar de strafrechtelijke sfeer volgens de Raad criminalisering in de hand. Fijntjes wijst de Raad in dit verband op de ontwikkelingen in West-Duitsland, dat de afgelopen 'Duitse herfst' nog maar nauwelijks te boven is gekomen.8 Vanaf het moment dat daar het kraken opkwam in het begin van de jaren zeventig, heeft de politie er alles aan gedaan om het met grof geweld te bestrijden. En met succes, midden jaren zeventig is van kraken in Duitsland nagenoeg geen sprake meer. Wel duiken enkele voormalige krakers op in de Rote Armee Fraktion. Ze worden in verband gebracht met de gijzeling in de ambassade in Stockholm en met de moord op de Duitse bankier Ponto. Op grond hiervan worden kraakgroepen bestempeld tot een 'kriminelle Vereinigung'. 'Het harde politiegeweld tegen krakers heeft waarschijnlijk bijgedragen tot het terrorisme,' concludeert de Raad in zijn rapport.9    Tijdens het Landelijk Overleg Kraakgroepen (LOK) wordt afgesproken om op 14 januari 1978 een landelijke protestdag tegen de Anti-Kraakwet te organiseren in Amsterdam. Er staat een kraak gepland van een gebouw van de Amrobank op het Rokin. De actie is echter uitgelekt; het pand wordt die dag bewaakt door een peloton Mobiele Eenheid. Ruim een maand later is de herkansing. Het lok heeft 25 februari uitgeroepen tot de Tweede Nationale Kraakdag. Dit keer worden de kraakgroepen door het LOK opgeroepen om in eigen stad te kraken. In zestien steden vinden er die dag (kraak)acties plaats. In Amsterdam worden verschillende panden gekraakt: de 'Grote Wetering' aan de Weteringschans, het pand van de Amrobank op het Rokin waarvan de kraak eerder mislukt was, en drie panden van Hotel Krasnapolsky aan de Oudezijds Voorburgwal.
   De gezamenlijke inzet tegen de Anti-Kraakwet werpt zijn vruchten af. De Raad van Kerken beveelt de landelijke politiek aan de Anti-Kraakwet te laten varen en het probleem van de woningnood aan te pakken door het bestrijden van de leegstand. Na een hoorzitting met de Raad van Kerken eind februari 1978 besluit de Eerste Kamer de Anti-Kraakwet niet in behandeling te nemen. Kort hierop komt de pvda, inmiddels weer in de oppositie, in de Tweede Kamer, met een voorstel voor een Leegstandwet. Hoewel het kabinet-Van Agt niet zover gaat de Anti-Kraakwet in te trekken, worden wel nieuwe voorstellen tegen de leegstand aangekondigd.
   Amsterdam is de enige stad waar de op de Tweede Nationale Kraakdag gekraakte panden ook behouden blijven voor de krakers. Vooral voor de panden van Krasnapolsky heeft dat nog wel wat voeten in de aarde. In het verleden waren al drie pogingen ondernomen om de panden te bezetten. In 1975 en 1976 worden de krakers er door medewerkers van het hotel eigenhandig weer uitgezet. Meteen na de derde poging in maart 1977 komt de politie het hotel te hulp. Veertig agenten bestormen met getrokken pistool de panden en drijven de krakers naar buiten. Op straat worden ze verder afgeranseld; er volgen vierendertig arrestaties. Het hardhandige optreden van de politie van bureau Warmoesstraat vindt plaats kort nadat hoofdcommissaris Sanders eindelijk gereageerd heeft op het klachtenrapport naar aanleiding van het politieoptreden tijdens de Nieuwmarkt-ontruiming. In een interview met Vrij Nederland neemt Sanders het op voor zijn manschappen: 'Je laat een soldaat achteraf ook niet verklaren waarom hij in de oorlog iemand doodschoot.'10

h4 kras (57K)
25 maart 1978, de panden van Krasnapolsky op de Oudezijds Voorburgwal worden gekraakt.

Voor de krakers is de kraak van de 'Kras-panden', die na de diverse ontruimingen gewoon leeg blijven staan, uitgegroeid tot een prestigekwestie. De kraak op de Tweede Nationale Kraakdag wordt minutieus voorbereid. Er komen bergbeklimmers aan te pas om de panden opnieuw in te nemen en er wordt een bezettingsploeg geïnstalleerd die de panden dag en nacht bewaakt. In de vroege morgen van 9 maart worden ze echter verrast door de ME, die grootscheeps is uitgerukt om de panden voor de vierde keer te ontruimen. Diezelfde avond echter wordt 'Kras' op de politie heroverd. Tegelijkertijd gaat een grote menigte bij Krasnapolsky op de koffie om niet al te zachtzinnig de ontevredenheid over de handelwijze van het hotel kenbaar te maken. De panden zullen de komende vijftien jaar lang woonruimte bieden aan zo'n veertig krakers. In 1994 wordt een deel structureel verbouwd en gebruikt voor jongerenhuisvesting.
   Na de kraak- en protestacties tegen de Anti-Kraakwet van begin 1978 brandt er binnen de kraakbeweging een discussie los over de wijze waarop een en ander georganiseerd is. Door de groei die de beweging in deze periode doormaakt, is men gestuit op de praktische moeilijkheden die een open en niet-hiërarchische organisatiestructuur met zich meebrengt. Hoe groter de beweging en hoe meer kraakgroepen, hoe meer mensen ook een stem in het kapittel krijgen. In een beweging die wars is van autoriteiten betekent dit dat in principe iedereen over alles kan meepraten tot er een zekere vorm van consensus bereikt wordt. Dat gaat van de keuze voor de koffie en het bier, die constant worden gescreend op imperialistische dan wel milieu-onvriendelijke achtergronden, tot de vraag in hoeverre gesprekken met vertegenwoordigers van de gemeente 'kunnen'. In de buurten, maar ook op het LOK en het SOK leidt dit vaak tot oeverloos heen-en-weergepraat. Ook is niet duidelijk namens wie men eigenlijk het woord voert. Is dat strikt op persoonlijke titel of heeft men een mandaat als afgevaardigde van een of andere kraakgroep? Een hieraan gerelateerde vraag is of het LOK en het SOK überhaupt beslissingen kunnen nemen die gevolgen hebben voor alle krakers. In de aanloop naar de acties op de Tweede Nationale Kraakdag kiest het LOK een positie die de discussie verder aan het rollen brengt: 'Het lok beschouwt zich als de enige organisatie in den lande, die bereid en in staat is op nationaal niveau de belangen van tienduizenden krakers te behartigen. Het stelt zich partij in conflicten waar die belangen in het geding zijn.' Deze proclamatie in het eerste landelijke bulletin gaat gepaard met de vorming van een kleine groep actievoerders via wie de contacten met de media geacht worden te verlopen: de persploeg. Velen voelen zich door deze verregaande poging tot centralisatie en vertegenwoordiging in hun krakershart getroffen. Het hele idee dat iets of iemand jou zou kunnen vertegenwoordigen, geldt als vloeken in de kraakkerk. Krakers zijn autonoom.
   De algemene afkeuring die het LOK treft, bevordert tegelijkertijd het wantrouwen in het functioneren van het SOK. Het Amsterdamse stedelijk overleg heeft immers een flinke invloed op het reilen en zeilen van het LOK. Vooral de medewerkers van de Kraakpandendienst zetten zich in om de enige overkoepelende organisatievormen die de kraakbeweging kent van de ondergang te redden. Tijdens vergaderingen en in discussiestukken die naar aanleiding van de organisatieonrust verschijnen, wordt benadrukt dat er geen sprake van is dat het LOK en het SOK optreden als vertegenwoordigers van alle krakers. De overlegorganen 'zijn niet bedoeld om een beslissingsorgaan te hebben, maar om organisatie en gezamenlijk optreden te bevorderen'11. Door deze zelfopgelegde beperkingen functioneren het SOK en het LOK voorlopig alleen nog maar als bijeenkomsten waar informatie wordt uitgewisseld. Er is geen sprake van centrale strategiebesprekingen noch van een coördinerend actieoverleg. De consequentie hiervan is dat het initiatief voor het voeren van acties in principe wordt overgelaten aan de spontane invallen van individuen en kleine groepen.

De intensivering van de interne discussies is niet alleen een gevolg van de groei die de kraakbeweging rond 1978 heeft doorgemaakt, maar heeft ook te maken met een generatiewisseling die inmiddels heeft plaatsgevonden. De gemiddelde 'carrière' van een actieve kraker duurt ongeveer vijf jaar. Voor de meesten ligt deze periode tussen hun twintigste en vijfentwintigste jaar. Hoewel ze hierna niet meteen kraker-af zijn, verleggen ze zoetjesaan hun horizon en pakken bijvoorbeeld hun studie weer op. Krakers die het langer volhouden krijgen zo voortdurend te maken met een nieuwe instroom, vaak regelrecht uit de provincie. Maar door een surplus aan ervaring en contacten hebben ze bijna automatisch een overwicht op de nieuwkomers. Aan de ene kant vormt deze actie-ervaring, deels neergeslagen in de bestaande infrastructuur, voor de constant wisselende krakerspopulatie een solide basis; zonder actievoerders die hun ervaringen doorgeven, zouden nieuwe krakers steeds opnieuw het wiel moeten uitvinden. Aan de andere kant is deze ervaring zeer persoonsgebonden en verschaft de dragers ervan bedoeld of onbedoeld een zekere autoriteit.
   Hier raken we een heikel punt binnen de kraakbeweging: de rol van woordvoerders en leiders. In de op anarchistische leest geschoeide organisatiestructuur heerst er een voortdurend wantrouwen tegenover elke vorm van autoriteit, laat staan dat er enige vorm van formele beslissingsbevoegdheid uit handen gegeven wordt. Iedereen die zich al te nadrukkelijk opwerpt als leider of woordvoerder wordt onmiddellijk teruggefloten.
   Naarmate de kraakbeweging zich verder ontwikkelt, wordt echter duidelijker dat het directe doel, het verkrijgen van zelfstandige woonruimte voor jongeren, steeds meer een afgeleide vormt van het algemene principe: je leven leiden zoals je zelf wilt. Het ideaal is met andere woorden: initiatief van onderaf, vanuit de subcultuur, stimuleren, maar van bovenaf, op het politieke niveau van de organisatie, de kop indrukken. Langzamerhand ontstaat zelfs de mythe dat de verzoening tussen deze twee uitersten binnen de kraakbeweging daadwerkelijk tot stand gebracht is. De realiteit is echter anders. De ambivalente houding tegenover de inzet en de leidende rol van individuele krakers zorgt vanaf 1978 voortdurend voor interne spanningen.
   Zo brengt de gang van zaken rond de kraak van de Kras-panden op de Tweede Nationale Kraakdag de nodige interne opschudding teweeg. Een drietal ervaren actievoerders trekt vanaf begin 1978 het initiatief op het gebied van de stedelijke kraakacties naar zich toe: Rooie Pietje uit de Nieuwmarktbuurt, Theo van der Giessen uit de Staatsliedenbuurt en Gerard van der Molen uit de Pijp. De drie weten elkaar te vinden in hun dadendrang en organisatorische kwaliteiten, die onder andere blijken uit het vermogen om in hun eigen omgeving indien nodig een groot aantal medestanders te mobiliseren. Een ander gemeenschappelijk uitgangspunt is hun afkeer van de oeverloze (ideologische) discussies op het LOK en het SOK, die verlammend werken op besluiten over het voeren van acties.12 Het geduld en het inlevingsvermogen die de meer ervaren actievoerders voor de nieuwe lichting aan den dag moeten leggen, worden immers nogal eens op de proef gesteld. Vooral als het op acties aankomt, vinden de krakers die al langer meedraaien dat de ervaring de doorslag moet geven.13 Om helemaal van al het gedelibereer af te zijn worden acties met een kleine groep vertrouwelingen voorbereid en pas op het laatste moment aan de grote groep voorgelegd.    De actie bij de Kras-panden is zo'n in het geheim gepland optreden. Hoewel geheimhouding enigszins wordt gerechtvaardigd door het eerder uitlekken van de kraak van het pand van de Amrobank op het Rokin, ziet het merendeel van de deelnemende krakers zich op het moment suprême voor de keus gesteld zich ofwel te schikken in andermans plannen, ofwel de eigen autonomie te laten prevaleren boven de solidariteit en zich terug te trekken. Gevolg van deze laatste stellingname is dat de actie meestal toch doorgaat, maar zonder dat er dan nog enige invloed op kan worden uitgeoefend.
   Kritiek op de gang van zaken rond de kraak van de Kras-panden komt vooral vanuit de ervaren garde uit de Nieuwmarktbuurt en van de redactie van de Kraakkrant. Intern wordt zelfs al gesproken over een ophanden zijnde 'samenzwering'14. De soep wordt echter niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend. In een door Nieuwmarktbuurt georganiseerd onderling overleg worden de organisatieproblemen nog eens doorgenomen, zonder dat het evenwel tot een klip en klare oplossing komt. Integendeel, de beperkte rol van het SOK en het LOK bij het bepalen en uitvoeren van acties wordt op deze bijeenkomst bevestigd. De eigengereide vorm van actievoeren door een groep door de wol geverfde krakers zal daardoor steeds meer een eigen leven gaan leiden en in toenemende mate de gehele Amsterdamse kraakbeweging voor het blok zetten.

Heeft de overheid behalve de initiatieven tot de Anti-Kraakwet nog iets constructiefs gedaan om de groei van de kraakbeweging een halt toe te roepen? Wat het ook was, het kwam in ieder geval niet van de D'66-minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het kabinet-Den Uyl (1973 '77), Gruijters. Hij sprak zich in maart 1977 in De Telegraaf uit over de krakers: 'Het is schorem, dat mag je gerust in de krant zetten. Het is hopeloos. Ze kennen alle juridische foefjes en zijn heel moeilijk aan te pakken.' Zijn staatssecretaris van pvda-huize, Van Dam, was medio 1975 met een aparte nota over jongerenhuisvesting gekomen: Huisvesting Alleenstaanden en Tweepersoons Huishoudens (HAT). In de nota wordt voor jongeren vanaf achttien jaar het recht op zelfstandige woonruimte erkend. Er wordt geconstateerd dat er voor deze groep behoefte is aan 150.000 woningen.15 De bedoeling is dat er door middel van ver- en nieuwbouw tot 1980 40.000 HAT-eenheden gerealiseerd worden. Met HAT-eenheden worden kamers bedoeld tussen de 16 en 25 m2. Wat in de nota echter ontbreekt zijn concrete maatregelen om deze aantallen ook daadwerkelijk te realiseren. De uitvoering van de plannen wordt overgelaten aan de gemeenten. Om het hele proces in gang te zetten wordt er in bijna elke grote gemeente van Nederland een adviesorgaan ingesteld dat door het leven gaat als de Stuurgroep HAT. In Amsterdam gaat de Stuurgroep HAT in februari 1976 van start onder voorzitterschap van de wethouders voor Volkshuisvesting en Herhuisvesting. Verder nemen ein plaats woningbouwverenigingen, ambtenaren en het Overleg Stuurgroep Amsterdam (OSA). Het OSA bestaat uit een wisselend conglomeraat van organisaties die zich bezighouden met woningnood en (jongeren)huisvesting, zoals de Holding, de Hulp voor Onbehuisden, de woongroepenbelangenvereniging Centraal Wonen en de Stichting Ideële Kamerbemiddeling en Huisvesting (SIKH). De eerste twee jaar wordt eindeloos heen en weer gepraat, zonder dat er substantiële resultaten worden geboekt. In Amsterdam, waar ongeveer de helft van het aantal geplande woningen gerealiseerd zou moeten worden, komt het tot de goedkeuring van plannen voor niet meer dan driehonderd wooneenheden.
   Om extra druk op de ketel te zetten wordt begin 1978 de actiegroep 'Geen beschouwing, maar verbouwing' opgericht. Samen met enkele in het OSA actieve organisaties verenigt zich hierin een aantal kraakpanden, die streven naar aankoop en verbouw. Het gaat vooral om grote kraakpanden in het centrum van Amsterdam. Met raadsadressen en demonstraties weet 'Geen beschouwing, maar verbouwing' bij de Stuurgroep HAT hat voor een aantal kraakpanden vanaf eind 1978 zogenaamde 'haalbaarheidsonderzoeken' af te dwingen. Het 'haalbaarheidsonderzoek' wordt een gevleugeld begrip in de kraakwereld; het is de eerste stap naar een mogelijke legalisatie van het kraakpand. Door middel van zo'n onderzoek wordt met behulp van architecten nagegaan of de verbouwing en de latere exploitatie van een kraakpand kunnen vallen onder de Haagse subsidieregelingen voor jongerenhuisvesting. Wanneer het onderzoek met positief resultaat wordt afgesloten komt het desbetreffende pand op de voordrachtslijst van de Stuurgroep HAT te staan. Uiteindelijk wordt begin 1979 door de Stuurgroep HAT een lijst van twintig panden ter goedkeuring aan Den Haag voorgelegd.16 Op deze lijst prijkt, naast de al wat langer door jongeren bewoonde (kraak)panden, ook een aantal panden die recent zijn gekraakt.
   Cees Weijers, zelf een voormalig kraker en namens Centraal Wonen lid van de Stuurgroep, wordt in 1978 belast met een inventarisatie van leegstaande panden die naast de reeds bewoonde in aanmerking zouden kunnen komen voor aankoop en verbouw voor jongerenhuisvesting. Tijdens dit onderzoek stuit hij op een aantal leegstaande panden die mogelijk aan de voordrachtslijst van de Stuurgroep zouden kunnen worden toegevoegd. Onwillige eigenaren weigeren echter nogal eens hun medewerking. De uitvoering van een haalbaarheidsonderzoek verloopt veel vlotter met een groep gemotiveerde bewoners. Daarom wordt het kraakspreekuur van de Grachtengordel getipt om bepaalde panden eens aan een nader onderzoek te onderwerpen. Een van de tips betreft een reeks van zes leegstaande panden aan de Keizersgracht 242-252. Na een wekenlange voorbereiding die onder meer gebruikt wordt om een aantal bewonersgroepen samen te stellen, worden de panden op 1 november 1978 door zo'n vijftig mensen gekraakt. Kort na de kraak gaat het haalbaarheidsonderzoek van start. Dit leidt ertoe dat de 'Groote Keijser' enkele weken later mee wordt genomen op de voordrachtslijst naar Den Haag.
   De Groote Keijser is een van de grotere kantoren casu quo bedrijfspanden in de binnenstad van Amsterdam, die vanaf het najaar van 1977 in hoog tempo worden gekraakt. Naast de Grote Wetering en de Kras-panden zijn dat onder andere het voormalige Handelsbladgebouw op de Nieuwezijds Voorburgwal, Prinsengracht 355-359, Singel 500, 186 en 114, Kloveniersburgwal 15 en 17, Herengracht 14, Brouwersgracht 53, de Haarlemmerpoort, Korte Prinsengracht 17 en Prins Hendrikkade 122. Zonder uitzondering gaat het om gebouwen die voor de eigenaren een interessant speculatieobject vormen. Een tegenreactie blijft dan ook niet uit. Kraken is echter nog steeds niet strafbaar en civielrechtelijke procedures nemen lange tijd in beslag. Als er echter namen van de krakers bekend zijn, kan zo'n procedure aanmerkelijk worden versneld. De krakers in de Groote Keijser ontmaskeren na een aantal weken een spion van eigenaar Ogem. Ene Paul van Wissen heeft zich als kraker in een bewonersgroep gemengd en namen van enkele bewoners achterhaald. Op het hierop volgende kort geding dat tegen de betreffende krakers wordt aangespannen, is Van Wissen echter niet in staat de gedaagden ook daadwerkelijk te identificeren. Hilariteit alom, de Ogem verliest de rechtszaak en de krakers blijven voorlopig zitten.
   Een doeltreffender methode die door eigenaren wordt gehanteerd om hun pand leeg te krijgen, is de inzet van knokploegen. Er zijn altijd wel een paar louche figuren te vinden die tegen een fikse beloning krakers hun huis uit willen rammen. Eind 1978 krijgt kort na elkaar een aantal kraakpanden te maken met een bezoek van een knokploeg.17 Het gaat er niet zachtzinnig toe, een aantal krakers wordt het ziekenhuis in geslagen. Pas als de knokploeg al bezig is het huis vanbinnen te slopen en de huisraad op straat te smijten, komt de gealarmeerde politie poolshoogte nemen. Nadat ze de partijen uit elkaar gehaald heeft, volstaat ze met het noteren van de namen van de knokploegleden en doet de krakers de suggestie maar een aanklacht te komen indienen. Dat houdt echter in dat ze hun namen bekend moeten maken. Hoewel er intern wordt gezorgd voor een wisseling van de bewonersgroepen van de belaagde panden, daagt in één geval de eigenaar de aanklagers voor de rechter om het pand alsnog te ontruimen. Een tegen-kort-geding mag niet meer baten. De rechter acht niet bewezen dat de voormalige krakers er niet meer wonen.
   Ook rond de Groote Keijser gaan begin januari 1979 geruchten over de komst van een knokploeg. Dagenlang wordt door honderden krakers de wacht gehouden. Pas als de gemeente in het kader van het haalbaarheidsonderzoek in onderhandeling gaat met de Ogem over de aankoop, verdwijnt het directe gevaar.
   Behalve door de confrontaties met knokploegen krijgt de kraakbeweging ook bij een andere gelegenheid te maken met fysiek geweld. Op 23 november 1978 wordt in de Kinkerbuurt, op de hoek van de Jacob van Lennep- en de Nicolaas Beetsstraat een blok huizen ontruimd. Plannen voor nieuwbouw zijn er nog niet, zodat de krakers plaats moeten maken voor een plantsoentje. Daags tevoren roepen de bewoners de hulp in van verschillende buurten om te helpen bij de verdediging van de panden. Een ploeg uit de Staatsliedenbuurt is de hele nacht in de weer om het pand van binnenuit te barricaderen. Vervolgens verschanst men zich op het dak om de komst van de ME af te wachten. Beneden op straat verzamelen zich op de dag van de ontruiming enkele tientallen krakers, die arm in arm een kordon vormen rond het blok. Het is een gezellige boel, een kraker met een trombone zorgt voor een vrolijke noot. Het is niet de bedoeling daadwerkelijk verzet te plegen, maar om zich onder protest te laten wegslepen, zoals dat wel vaker gebeurt. Maar de ME heeft andere plannen. Zodra ze arriveert, worden de voor de panden geposteerde krakers hardhandig weggemept. 'Geen geweld, geen geweld' schalt het door de straat. Maar het mag niet baten. Bont en blauw geslagen moeten ze op de vlucht. Met een waterkanon begint de me vervolgens de krakers op het dak te belagen. Onderwijl worden van diverse kanten ladders tegen de huizen gezet, waarlangs de ME'ers een voor een naar boven klimmen. Maar daar is door de barricadeploeg op gerekend. Ze hebben een grote emmer afgewerkte olie klaarstaan en een pot met veren. Elke ME'er die te dicht in de buurt komt, krijgt een 'pek en veren'-behandeling en moet de aftocht blazen. Als de voorraden zijn uitgeput, worden ook de krakers van het dak de straat op gezet. Bij deze aftocht kermt de een nog harder dan de ander. Zo gehaaid zijn ze wel, want dat versterkt immers het beeld dat er door de me excessief geweld wordt gebruikt.
   De hele ontruiming wordt door een kraker vastgelegd op film.18 Duidelijk is te zien hoe de weerloze krakers op straat in elkaar worden geknuppeld. De film wordt binnen de kraakbeweging aan iedereen vertoond die er niet bij was en speelt een belangrijke rol in de discussie over het al dan niet gebruiken van geweld, die naar aanleiding van de ontruiming in de Kinkerbuurt en de knokploegdreigingen op gang is gekomen.

h4 kinkerbuurt (60K)
23 november 1978, krakers verdedigen in de Kinkerbuurt enkele slooppanden.

Het gewelddadige optreden van de politie en de knokploegen betekent eind 1978, begin 1979 min of meer de vuurdoop voor de derde generatie krakers. Een actieve kern van ervaren krakers, die bijvoorbeeld de Nieuwmarkt-ontruimingen nog hebben meegemaakt, kent echter het klappen van de zweep. In de Kinkerbuurt bereiden zij zich, in tegenstelling tot de krakers op straat, terdege voor op een confrontatie met de sterke arm. Voor de meeste nieuwkomers echter is het gebruik van geweld lang geen vanzelfsprekendheid: 'Kijk, slaan doen ze tóch wel, en is verzetten met geweld dan niet zinloos, voor jezelf, je doel en je publiciteit? Anderen denken daar anders over. Zij vinden dat je er best aan mee kunt werken een bepaalde grens van uit de hand lopen te bereiken omdat dán pas de tegenpartij reageert en maatregelen neemt en je dán pas laat zien dat je sterk bent en niet over je laat lopen.'19 De film over de ontruiming in de Kinkerbuurt helpt in de discussie de twijfelaars over de streep. Over het algemeen wordt door de krakers onderkend dat een meer dan passieve houding tegenover geweld van politie of knokploegen op haar plaats is. Ook de tegenstanders van geweldsgebruik wagen zich er niet aan de boel op de spits te drijven: 'Het is zeker niet de bedoeling krakers op te splitsen in een harde en een zachte stroming. Samen staan we sterk.'2020 Om de toegenomen bereidheid om defensief geweld te gebruiken kracht bij te zetten worden vanaf begin 1979 wekelijks in de gymzaal van een zojuist gekraakte school in de Staatsliedenbuurt conditie- en gevechtstrainingen gegeven. Ook het leren jack, heel geschikt om klappen op te vangen, begint het kraakmodebeeld te overheersen en vervangt de laatste met kleurrijke motieven bedekte kleding die nog stamt uit de jaren zestig en begin jaren zeventig.

h4 boxing (55K)
Voorjaar 1979, advertentie in Kraakstaat nr. 8.

De knokploegoptredens en de ontruiming in de Kinkerbuurt geven aan dat aan het einde van de jaren zeventig de situatie rond het kraken steeds explosiever wordt. Door het kraken van speculatiepanden binnen de Grachtengordel worden eigenaren veel directer getroffen dan in de sloopblokken in de saneringsbuurten. Omdat de sloopblokken langzamerhand allemaal zijn opgevuld, komt het grootste gedeelte van de nieuwe aanwas van de kraakbeweging rond 1978 terecht in de grote bedrijfspanden in de binnenstad. De kraakgroepen in de negentiende-eeuwse arbeidersbuurten hebben echter een duidelijke voorsprong in organisatie. Een nadere beschouwing van de distributie van de Kraakkrant in het najaar van 1978 geeft enig inzicht in de onderlinge verhoudingen tussen de diverse Amsterdamse kraakbuurten. De oplage van 1600 exemplaren wordt als volgt verspreid: Staatsliedenbuurt 450, Pijp 250, Nieuwmarkt 190, Grachtengordel 80, Oosterpark 70, Jordaan 60, Indische Buurt 45, Dapperbuurt 20, Kinkerbuurt 20, Haarlemmerbuurt/Vergulde Koevoet 15; de resterende 440 exemplaren zijn bestemd voor de losse verkoop en verzending aan geïnteresseerden.21 De cijfers zeggen wel iets over de aantallen krakers in de verschillende buurten, maar zijn ook erg vertekenend. In de eerste plaats zeggen ze meer over de aantallen actieve krakers dan over het totale aantal. Wanneer we ervan uitgaan dat de Kraakkrant fungeert als een belangrijk intern communicatiemedium tussen activisten, dan wordt aan de hand van het rapport van de Raad van Kerken, waarin begin 1978 het totale aantal krakers in Amsterdam tussen de vijf- en tienduizend wordt geschat, nog eens bevestigd dat het grootste deel van de krakers zich niet of nauwelijks bemoeit met de gang van zaken binnen de kraakbeweging. Wel moet aangetekend worden dat woongroepen, die voornamelijk in de Grachtengordel te vinden zijn, vaker samen met één Kraakkrant doen. Het aantal verspreide Kraakkranten in deze buurt geeft dan ook een vertekend beeld van het werkelijke aantal actieve krakers.
   De oplagecijfers werpen ook enig licht op de organisatiegraad in de diverse buurten. Hierbij springt in het bijzonder de positie van de Staatsliedenbuurt in het oog. Geen andere kraakbuurt in Amsterdam kent zo'n uitgesproken vergadercultuur. Om te beginnen is er het coördinatorenoverleg: een wekelijkse bijeenkomst van vertegenwoordigers van verschillende kraakblokken in de buurt. Het coördinatorenoverleg fungeert als het ware als het dagelijks bestuur van de Woongroep Staatsliedenbuurt. Eens per maand bereiden de coördinatoren 'de algemene buurtvergadering' voor, waarvoor alle krakers worden uitgenodigd. Tevens komen vanuit het coördinatorenoverleg de vertegenwoordigers naar het tweewekelijkse sok en het maandelijkse lok. Om de toeloop van nieuwe krakers in goede banen te leiden, worden er in het najaar van 1978 in de Staatsliedenbuurt op drie avonden in de week kraakspreekuren gehouden; in andere buurten is dat hooguit één keer per week. De kraakspreekuurhouders in de buurt overleggen niet alleen met elkaar, ook is er voor juridische kwesties regelmatig overleg met het advocatencollectief. Natuurlijk is er ook een 'stedelijk kraakspreekuurhoudersoverleg'. Voor de eigen buurtkrant, de Kraakstaat, zijn er aparte redactievergaderingen en het kraakcafé De Vergulde Koevoet wordt bestierd door de 'Koevoetraad'. Verder is er een apart penningmeestersoverleg ingesteld om de financiën verantwoord te beheren. De totale omzet van de Woongroep Staatsliedenbuurt bedraagt al snel enkele tienduizenden guldens per jaar. Op buurtniveau nemen de krakers deel aan allerlei overleggroepen met de gemeente over de stadsvernieuwing. Bovendien heeft de Woongroep Staatsliedenbuurt vertegenwoordigers in de Wijkraad en het dagelijks bestuur van het Wijkopbouworgaan.
   Onderling bestaat er een redelijke arbeidsverdeling, al zijn er krakers die zich overal mee bemoeien. Hun agenda lijkt meer op die van een overwerkte bureaucraat dan van een revolterende maatschappijhervormer. In andere kraakbuurten is deze vergadercultuur lang niet zo ver ontwikkeld. De tweewekelijkse buurtvergadering in de Grachtengordel bijvoorbeeld, een buurt die eind jaren zeventig wat krakersaantallen betreft de Staatsliedenbuurt naar de kroon steekt, wordt vaak maar door een handjevol pandvertegenwoordigers bezocht. Bovendien verraadt de naam 'Borrelgracht' al het een en ander over de achterliggende bedoelingen van het overleg.
   De wijdvertakte organisatiestructuur in de Staatsliedenbuurt vormt de basis voor de dominante positie van de Woongroep in de Amsterdamse kraakscene. Ze zijn op alle niveaus sterk vertegenwoordigd en drukken zo een belangrijk stempel op de gang van zaken binnen de beweging.

h4 hogendorp (47K)
6 mei 1977, kraakactie voor jongerenhuisvesting in de Van Hogendorpstraat, Amsterdam.

De oplagecijfers van de Kraakkrant wijzen er bovendien op dat de ontwikkelingen in de andere van oudsher gezichtsbepalende kraakgroep van Amsterdam, die in de Nieuwmarktbuurt, in tegengestelde richting verlopen dan die in de Staatsliedenbuurt. In de Nieuwmarktbuurt neemt het aantal actieve en ervaren krakers af; de meesten gaan zo zoetjesaan in retraite. De overgebleven krakers richten zich weer meer op de strijd van de buurt tegen de oprukkende cityvorming. In het voorjaar van 1978 en 1979 organiseren ze op de zandvlakte van het bijna geheel gesloopte Waterlooplein het 'Anti City Cirkus' tegen de komst van het nieuwe stadhuis/muziektheater. In de Staatsliedenbuurt daarentegen heeft de ervaren kraakkern juist zijn zinnen gezet op een verdere uitbouw van de kraakbeweging en opereert steeds vaker over de grenzen van de eigen buurt heen.

De twee lijnen waarlangs de kraakbeweging zich vanaf de jaren zestig ontwikkelde profileren zich steeds meer. De eerste lijn loopt via Provo, Woningburo de Kraker en de Aktiegroep Nieuwmarkt. Vanuit het principe 'Laat duizend bloemen bloeien' ligt hier de nadruk op zelfwerkzaamheid. Een voet tussen de deur van de bestaande orde moet ruimte creëren voor verbeteringen in de eigen omgeving, voor zelforganisatie die gericht is tegen vertegenwoordiging en woordvoerders. Krakers organiseren zich op basis van deze uitgangspunten en niet in de eerste plaats omdat ze gekraakt hebben.22 De redactie van de Kraakkrant, die eind jaren zeventig in haar geheel afkomstig is uit de Grachtengordel, zit geheel op deze lijn, zoals duidelijk wordt uit het 'Manifesto della redacsione': 'De toekomst: dat ben je zelf! Overal proberen mensen de omstandigheden te kraken waarin ze vaak gedwongen worden te leven. Samen met anderen naar eigen inzicht je omgeving weer leefbaar maken. Dat kan van alles zijn. Je straat versieren, bloembakaksies, strijd om gratis en schoon vervoer of bedrijfsbezettingen, huurstakingen of gewoon een maffe optocht. Hele andere manieren van samen leven, samen werken en andere manieren van besluiten nemen, daar gaat het toch om?'23 Vanuit de redactie van de Kraakkrant wordt enthousiast gereageerd op een nieuw, medio 1978 opgericht maandblad in Nijmegen: Wij eisen geluk. Hierin staat niet alleen maar kraaknieuws, het blad kijkt juist nieuwsgierig over de grenzen van het eigen wereldje heen naar andere maatschappelijke misstanden. Het is kenmerkend voor de hierboven omschreven positie dat veel gemakkelijker aansluiting kan worden gezocht en gevonden bij allerlei andere actieterreinen.
   De tweede lijn is van een geheel ander kaliber. Hij loopt via de SJ, Aktie'70, de alternatieve jeugdhulpverlening en de AAP en is meer op de politiek gericht, in die zin dat de heersende politieke orde veel directer als referentiepunt geldt voor het handelen. De voet tussen de deur werkt hier als een breekijzer om verstarde politieke verhoudingen in beweging te krijgen. Methodes die hierbij worden toegepast lopen uiteen van het gematigd beïnvloeden van de besluitvorming tot aan de regelrechte confrontatie. Welke methode ook gekozen wordt, cruciaal is dat krakers zich als krakers organiseren. De politieke lijn is veel minder vrijblijvend dan die van de zelfwerkzaamheid en zelforganisatie; er wordt meer belang gehecht aan interne overleg- en samenwerkingsstructuren, zoals het sok en het lok, en de verbreding van de achterban. Ten slotte biedt de politieke lijn meer mogelijkheden tot een radicalisering van de kraakstrijd, zoals uit het volgende citaat naar voren komt: 'De krakers vormen weliswaar een groep die zich in doen en laten onderscheidt van de burgerlijke moraal, maar op het moment dat ze daardoor in conflict komen met de bestaande gezagsdragers zijn ze gemakkelijk te integreren. Zelden of nooit zijn de marges waarbinnen onze beweging getolereerd is verbroken. De vraag is dan: hoe groot is de rol van een dergelijke beweging als ze een zo marginale rol speelt in de Amsterdamse samenleving... We kunnen laten zien dat de kraakbeweging wel degelijk de kracht heeft om door te gaan, ook wanneer zij daardoor niet meer geaccepteerd wordt door de politieke kliek op het stadhuis. We laten zien dat we doorgaan, ook wanneer we daarvoor de wettelijke regels moeten overtreden. Dat is het resultaat en het belang van de confrontatie.'24
   Dit fragment is afkomstig uit een discussiestuk van de bewonersgroep van een blok woningen in de Staatsliedenbuurt op de hoek van de Van Boetzelaerstraat en de Groen van Prinstererstraat en heeft betrekking op een campagne die deze groep in april 1979 begonnen is voor het kraken van de zogenaamde distributiewoningen. Het is geschreven door Kees Wouters, gepokt en gemazeld in het Bredaas Kamer Kollektief maar inmiddels in de Staatsliedenbuurt neergestreken. In hetzelfde blok woont ook Theo van der Giessen, sinds jaar en dag professioneel actievoerder en een van de invloedrijkste krakers van Amsterdam.

h4 handleiding 1979 (52K)

Voor de leden van de bewonersgroep vormt het openlijk kraken van distributiewoningen een uitgelezen gelegenheid om op een confrontatie met het gemeentebestuur aan te sturen. Door de erkenning van het recht op zelfstandige woonruimte voor jongeren vanaf achttien jaar, dat sinds 1 januari 1978 in praktijk wordt gebracht, zijn de wachtlijsten bij de gemeente inmiddels aangezwollen tot meer dan vijftigduizend woningzoekenden. De wachttijd voor een twee- of driekamerwoning bedraagt minstens zes jaar. Vooral in de negentiende-eeuwse arbeidersbuurten heeft de Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting (GDH) nauwelijks grip op de woonruimteverdeling. Al vanaf de Tweede Wereldoorlog is het bij veel Amsterdammers gebruik om elkaar de sleutels door te geven en zelf afspraken te maken met de huiseigenaar. Tot aan de campagne van de bewonersgroep in de Staatsliedenbuurt gold binnen de kraakbeweging het kraken van distributiewoningen min of meer als een taboe. Krakers lieten de lege distributiewoningen links liggen omdat ze bevreesd waren voor voorkruipers te worden uitgemaakt, die met hun acties andere woningzoekenden dupeerden.
   Bij de keuze van de bewonersgroep om openlijk het taboe te doorbreken heeft een aantal factoren een rol gespeeld. Om te beginnen de groeiende stroom krakers die zich via de spreekuren aanmelden. De traditionele kraakobjecten in de negentiende-eeuwse arbeidersbuurten, de sloopblokken, zijn inmiddels met krakers gevuld en de eerste staan op de nominatie om binnen afzienbare tijd plaats te maken voor nieuwbouw. Een groot deel van de aspirant-krakers komt terecht in de grotere bedrijfspanden in de Grachtengordel, voor de rest moeten binnen de andere buurten nieuwe mogelijkheden gezocht worden. In de Staatsliedenbuurt hebben de krakers zich zo hecht georganiseerd dat ze beter dan wie ook een overzicht hebben van het woningaanbod. Door het slecht functioneren van de GDH blijven veel distributiewoningen in de buurt lang leegstaan, mede omdat ze door de slechte staat van onderhoud niet erg gewild zijn bij de woningzoekenden. Ondanks de lange wachtlijsten is men niet bereid zonder meer iedere woning te accepteren. Het is eerder andersom. Wie lang op een woning moet wachten stelt eisen aan de kwaliteit ervan.

Het kraken van GDH-woningen betekent een stap verder waar het de keuze van te kraken objecten aangaat. De bijbehorende legitimatie leidt tot een verdere radicalisering. Onder het motto 'iedereen is even urgent' wordt het distributiebeleid van de gemeente ontmaskerd als een 'zoethoudertjespolitiek'. Bij deze opstelling hoort een 'consequent verzet' tegen elke ontruimingspoging: 'Vertrouw op eigen kracht en geef dat initiatief niet uit handen.' Op 20 april 1979 wordt voor de eerste keer een poging van de deurwaarder om een woning in de Van Boetzelaerstraat te ontruimen door enkele tientallen krakers verhinderd. Gemeente en politie worden verrast door het verzet en durven de rest van het jaar deze en volgende ontruimingen niet door te zetten.
   Met het succes van de tegengehouden ontruimingen achter de hand breidt de bewonersgroep haar campagne voor het kraken van distributiewoningen uit in eigen kring. Om de bestaande scepsis tegen deze nieuwe vorm van kraken binnen de rest van de kraakbeweging weg te nemen, brengt de bewonersgroep in de eigen media een discussie op gang over het distributiekraken. Tevens worden in de loop van 1979 diverse buurtvergaderingen bezocht om de neuzen in dezelfde richting te krijgen. Ook de pers wordt bestookt met artikelen en ingezonden brieven om de aanval op het distributieapparaat te verduidelijken.
   Tot een daadwerkelijke confrontatie komt het echter voorlopig niet. Daarvoor staat het Amsterdamse woningbouw- en distributiebeleid nog te zwak in zijn schoenen. Eind jaren zeventig worden er nog altijd meer oude woningen gesloopt dan dat er nieuwe bij komen. Bovendien komt het jongerenhuisvestingsbeleid helemaal niet van de grond. In mei 1979 worden weliswaar de eerste plannen voor de aankoop en verbouw van de door de Stuurgroep HAT voorgedragen kraakpanden door het rijk goedgekeurd, maar de meegeleverde subsidie is veel te laag, zodat men niet daadwerkelijk over kan gaan tot aankoop van de kraakpanden. Door de eind jaren zeventig toegenomen speculatie met onroerend goed, als gevolg van de instortende huizenmarkt, mislukken successievelijk de aankooponderhandelingen met de eigenaren. De gemeente is domweg niet bereid de gevraagde speculatieprijzen te betalen. Zelfs, of liever gezegd juist vanuit de kraakbeweging is hier enig begrip voor.
   Al met al heeft de jarenlange kraakstrijd dus zo goed als geen concrete resultaten op het gebied van jongerenhuisvesting opgeleverd. Bovendien is het aantal woningzoekenden tot grote hoogte gestegen en zijn de wachttijden eindeloos. Ook de grootscheepse herstelplannen voor de oude arbeidersbuurten moeten eind jaren zeventig nog grotendeels van de grond komen. Ten slotte is de gemeente niet in staat een vuist te maken tegen de speculatiewoeker. Eind 1979 staat hier een goed georganiseerde en zelfbewuste kraakbeweging tegenover, die ondersteund wordt door een groot aantal maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met woningnood- en jongerenproblematiek. Een kraakbeweging bovendien die door de jaren heen geleerd heeft zich in te stellen op frontale botsingen met de overheid en andere tegenstanders. De lont zit in het kruitvat. Het is niet de vraag óf de boel zal exploderen, alleen maar hoe en wanneer.


Noten [4] Een voet tussen de deur

1. Over huur en verhuur - tegen huisbazenterreur, Bredaas Kamer Kollektief, Breda 1976.
   2. Dit getal wordt in een onderzoek van de Raad van Kerken bevestigd: Kraken in Nederland, rapport van de Raad van Kerken, februari 1978, blz 36-37.
   3. Zie Kraken in Nederland, blz 36-37.
   4. Met financiële hulp van de Raad van Kerken leggen de krakers het principe van uitzetting 'met het zijne en de zijnen' voor aan de Hoge Raad. Deze verwerpt echter het beroep op 16 december 1977 (NJ 78.561).
   5. In sommige steden zoals Groningen en Eindhoven speelt ook de lokale PSP-afdeling een rol in de kraakgroepen.
   6. Andere steden waar regelmatig gekraakt wordt zijn Ede, Amersfoort, Leeuwarden, Sneek, Assen, Apeldoorn, Leiden, Tilburg, Rotterdam en Nijmegen.
   7. Jaarverslag Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam 1977, blz 9.
   8. In de Duitse herfst van 1977 kwam het tot een gewelddadig conflict tussen de Duitse autoriteiten en de Rote Armee Fraktion (RAF). De voorman van de werkgevers, Schleyer, werd ontvoerd en vermoord door de RAF en in de Stammheim-gevangenis kwamen enkele RAF-leden van het eerste uur om het leven. Moord of zelfmoord, dat is de vraag die Duitsland in de herfst verscheurde.
   9. Kraken in Nederland, blz 69-70.
   10. Vrij Nederland, 12 februari 1977.
   11. Kraakkrant, 20, maart 1978.
   12. Zie interview met Gerard van der Molen in Kraakkrant 18, februari 1978.
   13. Dezelfde verschillen in ervaring tussen actievoerders hebben ook ten tijde van het verzet tegen de komst van de metro in de Nieuwmarktbuurt een rol gespeeld in de wijze waarop beslissingen genomen werden. Zie bijvoorbeeld het interview met Tjebbe van Tijen in '...De beste aktiegroep ter wereld...', blz 33: 'We hadden natuurlijk ook het aloude probleem van de anciënniteit. Dat was een hinderlijk element. Want voor je het wist, gebruikte je het. Ikzelf had een enorme hekel aan uitleggen. Dus was het al gauw: je komt pas kijken.'
   14. Notulen SOK 8 maart 1978.
   15. Dit getal wordt echter van diverse kanten gecorrigeerd in 250.000 woningen. Zie Kraken in Nederland, blz 20.
   16. Deze lijst bestaat voor meer dan de helft uit kraakpanden en wordt aangevuld met panden die via de alternatieve jeugdhulpverlening voor jongerenhuisvesting ter beschikkeing zijn gesteld.
   17. Brouwersgracht 53, Singel 114 en Weesperzijde 33b ('t Kasteeltje).
   18. 'Ontruiming in de Kinkerbuurt', Dwarsfilm, gefilmd door Erik Willems, 1978.
   19. Intern discussiestuk van vier krakers - Joost, Gerbrand, Frans en Mart; ook afgedrukt in Kraakkrant 26, januari 1979.
   20. Zie intern discussiestuk, januari 1979.
   21. Kraakkrant 25, november 1978.
   22. Vergelijk het interne discussieverslag in Kraakkrant 20, maart 1978.
   23. Kraakkrant 19, maart 1978.
   24. Discussiestuk van de Bewonersgroep Van Boetzelaer-/Groen van Prinstererstraat, september 1979; ook afgedrukt in Kraakkkrant 32.

Inhoud | Hoofdstuk 4 | volgende hoofdstuk
<% include "http://www.iisg.nl/scripts/lastupd.php?getlastmod=".getlastmod(); %>