Slovenen in Nederland
Kippen in de kolonie
Cecilija Maček en Jožef Drenovec (achter) achter hun huis op de Venweg in Brunssum (ca. 1948).
De eerste generatie Slovenen leefde in een eigen wereld. Het gevoel van saamhorigheid en gemeenschapszin was groot, doordat iedereen in een vreemd land het hoofd boven water moest zien te houden. De mannen werkten in onregelmatige ploegendiensten (dag, avond of nacht), de vrouwen zochten elkaar op en handwerkten samen. Het dagelijkse leven speelde zich dichtbij huis en hoofdzakelijk buiten af, want in de kolonie had iedereen een moestuin en men hield kippen, een geit, ganzen of schapen. Aan de waslijnen wapperden de geblokte theedoeken, die aan het begin van de schicht tot de bekende 'koelpungel' geknoopt werden. In de kolonie heette iedereen teta (tante) en stric (oom).
Collectie:
Drenovec-Kozole 12