IISG

Chili ontwikkelingen 1970-1973

Central Unica de Trabajadores

Klik op het plaatje voor een vergroting

Op 4 september 1970 had Salvador Allende de presidentsverkiezingen in Chili gewonnen. Met dit politieke feit begon een uniek sociaal en economisch experiment, dat over de hele wereld interesse wekte en velen betrokken deed raken bij solidariteitsbewegingen met de Derde Wereld. De drie jaren waarin Allende met een aantal partijen verenigd in de Unidad Popular regeerde, kenden toenemende spanning en hevige polarisatie, die uiteindelijk leidden tot de staatsgreep van 11 september 1973.

Chili was een relatief hoogontwikkeld land in Latijns Amerika. Een land met een gevestigde democratie en een leger met een legalistische en constitutie-getrouwe traditie. Er waren uiteraard economische en sociale problemen. Er was grootgrondbezit en daarmee een aanzienlijke groep landloze landarbeiders met lage inkomens. De industrie was sterk in opkomst, maar de export werd gedomineerd door één product: koper, waarvan de winning in handen was van twee grote Amerikaanse bedrijven. De middenklasse, een heterogene groep met uiteenlopende beroepen en posities, was sterk afhankelijk van de staat.
Al vóór Allende, onder president Frei van de christen-democratische DC, waren landhervormingen in gang gezet. Na het aan de macht komen van Allende, die met steun van de DC tot president gekozen was, werd dit beleid voortgezet. Maar onder Allende veranderden de politieke doelstellingen. De Unidad Popular wilde het socialisme langs democratische en vreedzame weg naderbij brengen. In de Unidad Popular werd samengewerkt door de PC (communisten), PS (socialisten), PR (sociaal democraten) en de radicaal christelijke partijen MAPU en IC. Buiten het parlement werd het revolutionaire elan aangewakkerd door de MIR (Movimiento de Izquierda Revolucionaria).
Voor de rechtse partijen was deze constellatie reden om alles in het werk te stellen Allende's regeringsprogramma te doen falen. Was de aanwezigheid van de Partido Comunista in de regering al genoeg om de VS tegen zich in het harnas te jagen, de nationalisaties van de kopermijnen van de Amerikaanse bedrijven Anaconda en Kennecott in juli 1971 brachten de Chileense regering in regelrecht conflict met de VS.

Meteen vanaf het begin van Allende's regering deden zich problemen voor, die zich tijdens de drie jaar van zijn bewind aan zouden scherpen. De regering richtte zich expliciet op en tot de arbeiders en voedde daarmee het wantrouwen van de middenklasse. Interne verdeeldheid binnen de regering speelde in deze problematiek een rol. Gingen sommige maatregelen voor de communisten te ver, voor de MIR en delen van de PS gingen ze niet ver genoeg. Bij dit alles moet bedacht worden dat de UP nooit de meederheid in het congres heeft gehad.
De lonen werden verhoogd, de lagere meer dan de hogere, schoolkinderen kregen gratis een halve liter melk per dag en de landhervormingen werden voortgezet. Waar landarbeiders dat niet ver genoeg vonden gaan, gingen ze over tot landbezettingen. Voor wat betreft nationalisaties maakte de UP gebruik van een wet uit de kortstondige socialistische republiek van 1932, die de regering de mogelijkheid gaf bedrijven over te nemen waar conflicten waren of waar de eigenaren zelf de productie saboteerden. Als arbeiders meenden dat dit laatste het geval was, gingen ze over tot bezetting of staking en lokten zo overheidsingrijpen uit. De regering Allende nationaliseerde uiteindelijk ruwweg 40% van de industrie.

Unidad Popular

Klik op het plaatje voor een vergroting

Het eerste jaar waren de problemen nog in de hand te houden. In 1972 verslechterde de situatie snel. Dat had mede te maken met het vrijwel stoppen van de steun van de VS en instellingen als de Wereldbank. Ook de koperprijs daalde scherp. De Amerikaanse boycot van gereedschap en machines voor de Chileense industrie begon effect te krijgen op de productie. Maar misschien nog belangrijker was het gevoel van schaarste en bedreiging waaronder de middenklasse in toenemende mate meende te leven.
In december 1971 was er een eerste demonstratie van vrouwen met potten en pannen tegen de schaarste. Vanaf dat moment kreeg rechts meer en meer het initiatief in handen. Het linkse blok verzandde in de discussie of er stapsgewijs naar het socialisme moest worden gestreefd of dat er meteen al concrete stappen genomen moesten worden in de vorm van bedrijfs- of landbezettingen. De inflatie bedroeg in 1972 ruim 70 procent. Zelfstandige vrachtwagenchauffeurs gingen in oktober van dat jaar in staking, gevolgd door winkeliers en kleine fabrikanten. De DC van Aylwin brak geheel met de UP. De roep om militair ingrijpen werd sterker en sterker.

De verkiezingen van maart 1973 werden wel door de UP gewonnen, maar een beslissende meerderheid had ze niet. De conflicten lagen op straat. Binnen links overheerste nu de vraag of de bezette bedrijven en de volks comité's bewapend moesten worden. Op 29 juni 1973 viel een legeronderdeel het presidentieel paleis aan. Deze opstand werd door legeropperbevelhebber Prats neergeslagen, maar de spanning steeg.
Op 22 augustus 1973 nam het Huis van Afgevaardigden een motie aan waarin de regering ongrondwettig werd verklaard. Hiermee werden de laatste resten van legalistische bezwaren tegen een staatsgreep bij de meeste militairen weggenomen. Prats werd tot aftreden gedwongen.
In deze dagen van verwarring besloot Allende zijn nationalisatiepolitiek en daarmee zijn eigen politieke lot voor te leggen aan het Chileense volk in een referendum, gepland voor de 11e september. De nieuwe opperbevelhebber van het leger, Augusto Pinochet, besloot het niet zover te laten komen en al bestaande plannen voor ingrijpen naar die datum te vervroegen.

top