De communistische collecties van het IISG zijn lang weinig omvangrijk geweest. Dat lag niet aan een gebrek aan belangstelling, maar aan het feit dat de communistische wereldbeweging kort na de Russische Revolutie in 'haar' hoofdstad Moskou een eigen instituut voor sociale geschiedenis had gesticht, later bekend als het Instituut voor Marxisme-Leninisme, en de verschillende nationale communistische partijen lang min of meer verplicht waren hun archieven in Moskou onder te brengen.
Ging het woord 'communisme' na de Russische Revolutie vooral gebruikt worden voor de opvattingen van centraal geleide Leninistische partijen, oorspronkelijk betrof het veel oudere ideeën over de wenselijkheid van gemeenschap van goederen, die beroemd zijn geworden door het Communistisch Manifest van Karl Marx uit 1848 (49). Deze ideeën hadden al in de zeventiende eeuw een rol gespeeld in de Engelse Revolutie (50) en ruim een eeuw later in de Franse (51). Ze behoorden sindsdien tot een traditie die de hele negentiende eeuw lang in zowel het socialisme als het anarchisme werd meegedragen. De 'radencommunisten' die het op Moskou gerichte partijcommunisme bekritiseerden (52-53), beriepen zich er evenzeer op als de medestanders van Lev Trotski in de zogenaamde Vierde Internationale (54). Al deze stromingen zijn in de IISG-collecties rijk vertegenwoordigd.
Daarnaast heeft het Instituut de afgelopen jaren belangrijke archiefcollecties van communistische partijen verworven. Behalve uit Nederland (de CPN) betreft het hier met name organisaties uit Iran, Turkije, Egypte en Sudan, die hun archieven na het verdwijnen van de Sovjet-Unie in Amsterdam hebben ondergebracht. Natuurlijk werden er eerder in de communistische staten al gedrukte werken, kranten en tijdschriften verzameld - en tevens veel beeldmateriaal, waaraan ze steeds bijzondere aandacht besteedden. Naast de Sovjet-Unie zijn vooral Cuba (55) en de Chinese Volksrepubliek (56-57) de leveranciers geweest van grote affichecollecties in het IISG.
De verschijning van het Communistisch Manifest in 1848 werd overschaduwd door de Februari-revolutie in Frankrijk en de Europese woelingen die daarop volgden. Later werd het pamflet van Marx echter als een samenvatting of symbool van het communisme ontelbare malen herdrukt. Het manuscript ervan is verloren gegaan, maar in juni 1883 stuurde Engels een pagina van een concept (met bovenaan twee regels van Marx’ echtgenote, Jenny von Westphalen) aan Eduard Bernstein, die deze laatste rest bewaarde.
De oorsprongen van het communisme zijn vaak teruggevonden in de radicale stromingen uit de Engelse Revolutie, in het bijzonder in de rangen van de Diggers (‘gravers’), zo genoemd door hun ingebruikname van gemeenschappelijke gronden. Gerrard Winstanley (1609-1676) werd hun woordvoerder. Zijn New Law of Righteousness steunt op de Bijbelse tekst: “En allen, die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen; En zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van node had.” (Handelingen, 2: 44-45).
De achttiende eeuw zag verschillende pleidooien voor gemeenschap van goederen, bij philosophes als Mably en Morelly. In de loop van de Franse Revolutie werden zulke ideeën actueel, met name bij François-Noël Babeuf (1760-1797), die zich na 1794 Gracchus noemde, naar de Romeinse landhervormers. Hij keerde zich tegen de afzwakking van de revolutie na de val van Robespierre, zowel op papier - zoals in deze brief - als in de praktijk van de mislukte ‘samenzwering der Gelijken’, die hem op het schavot bracht. Uit zijn opvattingen (het ‘Babouvisme’) ontstond een eigen Franse communistische traditie.
Begin twintigste eeuw bestond er een ‘Hollandse Marxistische school’, waartoe de dichter Herman Gorter (1864-1927) en de sterrenkundige Anton Pannekoek (1873-1960) behoorden. Uit deze kring ontstond na de Eerste Wereldoorlog niet alleen de Communistische Partij in Nederland, maar ook een partijkritische stroming, die onder de indruk was van de zelfstandige arbeidersraden die zich in Rusland, Duitsland, Hongarije en Italië hadden gevormd. Deze Nederlandse ‘radencommunisten’ bleven hun analyses verspreiden. Dit exemplaar van hun persdienst behoorde aan Pannekoek, die er zijn anonieme artikelen in aankruiste.
Gorter en Pannekoek hadden ook grote invloed in Duitsland, in het bijzonder op de Kommunistische Arbeiterpartei Deutschlands, een ‘anti-partij partij’, die het parlementarisme ook met liederen bestreed. Het ‘Kommunistisches Arbeiterlied’ werd gezongen op een melodie uit de Napoleontische oorlogen, het ‘Büxensteinlied’ (van Richard Schulz, over een gevecht om een Berlijnse drukkerij in 1919) op die van een nationalistisch soldatenlied uit de wereldoorlog. De rijke zangtradities van de arbeidersbeweging, waarin het hergebruik van melodieën regel is, zijn op het IISG goed gedocumenteerd.
Leden van de Vierde Internationale, waarin de medestanders van Trotski zich in 1938 hadden verenigd, ondersteunden na de oorlog de Algerijnse bevrijdingsstrijd. Michel Raptis (1911-1996) en Sal Santen (1915-1998) deden dit vanuit Nederland door de levering van wapens en valse bankbiljetten. In 1960 werden zij gearresteerd, waarbij deze koffer met documenten over de vervalsing in beslag werd genomen; de rode zegels zijn afkomstig van de politie.
De revolutie die in 1959 Fidel Castro in Cuba aan de macht bracht en zich weldra in communistische richting ontwikkelde, leidde tot een internationaal isolement, dat na de ‘rakettencrisis’ van 1962 verergerde. Om dit te doorbreken stichtten de Cubanen in 1966 een eigen ‘Internationale’, de Organisatie voor Solidariteit met de Volkeren van Azië, Afrika en Latijns Amerika (OSPAAAL), waarin zij verscheidene nationale bevrijdingsbewegingen poogden samen te brengen. De affiches die jarenlang wereldwijd werden verspreid, waren in brede kring populair.
Een lang sluimerende fractiestrijd binnen de Chinese Communistische Partij kwam in 1966 tot een uitbarsting, toen partijvoorzitter Mao Zedong (1893-1976) de Culturele Revolutie ontketende, waarbij aanvankelijk vooral in Rode Garden gemobiliseerde jongeren politieke en soms ook fysieke druk op zijn tegenstanders uitoefenden. Symbool van de beweging was het ‘rode boekje’ met citaten uit Mao’s werk; de oudste drukken - zoals deze - bevatten nog een voorwoord van zijn beoogd opvolger Lin Biao, die echter in 1971 omkwam en als verrader werd gebrandmerkt.
Het rode boekje ‘in actie’ in 1966. De tekst luidt: “Bekritiseer de oude wereld en bouw een nieuwe wereld met het Denken van Mao Zedong als wapen!” Het propaganda-affiche werd na de stichting van de Volksrepubliek China in 1949 een van de belangrijkste communicatiemiddelen van de Communistische Partij, maar ook hier bracht de Culturele Revolutie veranderingen: de Rode Gardisten sloten de oude ontwerpateliers en brachten een nieuwe stijl.